HC 10 – introduction to infectious diseases
Infecties
Microorganismen: virussen, bacteriën, fungi & parasieten (protozoa & wormen) – meerderheid tov
cellen (op en in ons) infecteren lichaam mechanismen gezondheidsuitkomst: bruikbaar, geen
schade, onplezierig & fataal
Geschiedenis
Bacteriën (prokaryoten) eencellige eukaryoten meercellige eukaryoten mens (kort op aarde
dus nog niet goed ontwikkeld in verdediging tegen bacteriën)
Grootte micro-organismen
Klein groot:
Virussen – elektronenmicroscoop
Bacteriën – lichtmicroscoop
Protozoa & fungi – lichtmicroscoop
Microscopische/macroscopische wormen - lichtmicroscoop/blote oog
Determinatie van bacteriën
Classificatie bacteriën op basis van structuur celwand:
Geen celwand bijv mycoplasma & chlamydia
Gram-negatief bijv Escherichia coli – urineweginfectie
Gram-positief bijv staphylococcus aureus/streptococcus pyogenes – cellulitis
Acid-fast celwand bijv mycobacterium tuberculose (mycolic acid)
Cocci kokken (rond) – groepen of ketens
Rods staafjes – met sporen of zonder sporen
Laboratoriumtesten
Bloedtesten om inflammatoire respons te meten:
CRP = C-reactief proteïne – geproduceerd door lever door IL6 - stijgt bij inflammatie in enkele
uren en verdwijnt in enkele dagen
ESR = erythrocyte sedimentation rate (BSE: bezinkingssnelheid erytrhocyten) = concentratie
plasmaproteïnen in verhouding met aantal rode bloedcellen (fibrinogeen & immunoglobinen) =
stijgt en verdwijnt langzamer en is dus meer aanwezig bij chronische inflammatie
,HC11 – bacteria
Wat is een bacterië?
Prokaryoten = eencellig organisme zonder celkern – bacterie
Eukaryoten = organismen met een celkern – protozoa, schimmels & wormen
Bacterie
Prokaryoot
Minder organellen: geen mitochondriën, ER, golgi-apparaat
Multiplicatie: binaire splijting (soort mitose)
DNA (bol in cytoplasma nucleoïde) , RNA, ribosomen & inclusion bodies
Plasmamembraam, celwand en soms capsula (bescherming tegen buitenwereld)
Pili (lang) & fimbriae (kort) = haarachtige structuren die helpen om andere cellen te hechten
Flagella (soms) voor beweging bacterie
Classificatie
Bacteriën classificeren we op basis van:
Compositie celwand
Celwand
- Bescherming tegen omgeving
- Vorm behoudt
- Antigene eigenschappen doel immuunrespons
- Rol pathogenese
- Doel vele antibiotica
- Relevant in diagnostiek
Peptidoglycanen = componenten die aankleuren bij gram-kleuring; lange keten polysachariden met
crosslinks in de vorm van peptiden
- Gram-positieve bacteriën = dikke laag peptidoglycaan aan de buitenkant sterke
aankleuring houden kleur na behandeling met alcohol – paars/indigo
o Meer resistent tegen omgevingscondities (droog)/detergenten
- Gram-negatieve bacteriën = dunne laag peptidoglycaan tussen buitenmembraan en
plasmamembraan kleuring moeilijk opnemen verliezen gram-kleuring na
behandeling met alcohol – roze
o Meer gevoelig voor omgevingscondities
o Celwand productie liposachariden (LPS) vettig minder resistent tegen
detergents (vet oplossende middelen)
o Sensitief: ethanol, propanol, phenol, ammonium, chlorhexidine, chlorine & iodine
Peptidoglycanen & LPS stimuleren immuunrespons herkenning door macrofagen en granulocyten
dmv TLR (toll-like receptoren) die antigenen binden IL-1, IL6, TNF-a en andere cytokines afgeven
inflammatie, koorts en shock
Vorm
Voorbeeld: streptococcus pyogenes of mixed infections fascitis necroticans
, Groeikarakteristieken
In aeroob of in anaeroob of in beide groeien (facultatief)
- Hangt af van natuurlijke habitat
Hoe groeien in agar plate:
- A-hemolytische bacteriën: Hb groen pigment – s. pneumoniae
- B-hemolytische bacteriën: erythrocyten volledig afbreken – s. pyogenes
- Non-hemolytische bacteriën: geen hemolyse
Of bacterie zich manifesteert als intra- of extracellulaire infectie
Extracellulaire infectie: interstitiële ruimten, bloed, lymfe en/of epitheliale oppervlaktes
Intracellulaire infectie: cytoplasma en/of vesikels
Bacteriële genetica
1 circulair chromosoom – reproductie binaire splijting (soort mitose) – elke 20 min
Plasmiden = kleine fragmenten circulair DNA
- Replicatie onafhankelijk van chromosomale DNA
- Kunnen integreren in chromosomale DNA
- Bevatten informatie over eigenschappen die de bacterie van selectief voordeel voorzien
Hoge reproductie rate
Horizontal gene transfer
Mutatie vindt sporadisch plaats
Transformatie = bacterie neemt drijvende fragmenten DNA (dode bacterie) uit omgeving op
Transductie = bacterie zelf geïnfecteerd met vreemd DNA van een bacteriofaag (= bacterieel
virus dat genen voor toxines kan bevatten) bacteriofagen synthetiseren cel overlijdt
bacteriofagen vrij in lichaam
Conjugatie = meest voorkomend; plasmiden onderling uitwisselen via de pili op oppervlakte
\
Virulence factors:
Toxinen – erysipelas & fasciitis necroticans
Infecties
Microorganismen: virussen, bacteriën, fungi & parasieten (protozoa & wormen) – meerderheid tov
cellen (op en in ons) infecteren lichaam mechanismen gezondheidsuitkomst: bruikbaar, geen
schade, onplezierig & fataal
Geschiedenis
Bacteriën (prokaryoten) eencellige eukaryoten meercellige eukaryoten mens (kort op aarde
dus nog niet goed ontwikkeld in verdediging tegen bacteriën)
Grootte micro-organismen
Klein groot:
Virussen – elektronenmicroscoop
Bacteriën – lichtmicroscoop
Protozoa & fungi – lichtmicroscoop
Microscopische/macroscopische wormen - lichtmicroscoop/blote oog
Determinatie van bacteriën
Classificatie bacteriën op basis van structuur celwand:
Geen celwand bijv mycoplasma & chlamydia
Gram-negatief bijv Escherichia coli – urineweginfectie
Gram-positief bijv staphylococcus aureus/streptococcus pyogenes – cellulitis
Acid-fast celwand bijv mycobacterium tuberculose (mycolic acid)
Cocci kokken (rond) – groepen of ketens
Rods staafjes – met sporen of zonder sporen
Laboratoriumtesten
Bloedtesten om inflammatoire respons te meten:
CRP = C-reactief proteïne – geproduceerd door lever door IL6 - stijgt bij inflammatie in enkele
uren en verdwijnt in enkele dagen
ESR = erythrocyte sedimentation rate (BSE: bezinkingssnelheid erytrhocyten) = concentratie
plasmaproteïnen in verhouding met aantal rode bloedcellen (fibrinogeen & immunoglobinen) =
stijgt en verdwijnt langzamer en is dus meer aanwezig bij chronische inflammatie
,HC11 – bacteria
Wat is een bacterië?
Prokaryoten = eencellig organisme zonder celkern – bacterie
Eukaryoten = organismen met een celkern – protozoa, schimmels & wormen
Bacterie
Prokaryoot
Minder organellen: geen mitochondriën, ER, golgi-apparaat
Multiplicatie: binaire splijting (soort mitose)
DNA (bol in cytoplasma nucleoïde) , RNA, ribosomen & inclusion bodies
Plasmamembraam, celwand en soms capsula (bescherming tegen buitenwereld)
Pili (lang) & fimbriae (kort) = haarachtige structuren die helpen om andere cellen te hechten
Flagella (soms) voor beweging bacterie
Classificatie
Bacteriën classificeren we op basis van:
Compositie celwand
Celwand
- Bescherming tegen omgeving
- Vorm behoudt
- Antigene eigenschappen doel immuunrespons
- Rol pathogenese
- Doel vele antibiotica
- Relevant in diagnostiek
Peptidoglycanen = componenten die aankleuren bij gram-kleuring; lange keten polysachariden met
crosslinks in de vorm van peptiden
- Gram-positieve bacteriën = dikke laag peptidoglycaan aan de buitenkant sterke
aankleuring houden kleur na behandeling met alcohol – paars/indigo
o Meer resistent tegen omgevingscondities (droog)/detergenten
- Gram-negatieve bacteriën = dunne laag peptidoglycaan tussen buitenmembraan en
plasmamembraan kleuring moeilijk opnemen verliezen gram-kleuring na
behandeling met alcohol – roze
o Meer gevoelig voor omgevingscondities
o Celwand productie liposachariden (LPS) vettig minder resistent tegen
detergents (vet oplossende middelen)
o Sensitief: ethanol, propanol, phenol, ammonium, chlorhexidine, chlorine & iodine
Peptidoglycanen & LPS stimuleren immuunrespons herkenning door macrofagen en granulocyten
dmv TLR (toll-like receptoren) die antigenen binden IL-1, IL6, TNF-a en andere cytokines afgeven
inflammatie, koorts en shock
Vorm
Voorbeeld: streptococcus pyogenes of mixed infections fascitis necroticans
, Groeikarakteristieken
In aeroob of in anaeroob of in beide groeien (facultatief)
- Hangt af van natuurlijke habitat
Hoe groeien in agar plate:
- A-hemolytische bacteriën: Hb groen pigment – s. pneumoniae
- B-hemolytische bacteriën: erythrocyten volledig afbreken – s. pyogenes
- Non-hemolytische bacteriën: geen hemolyse
Of bacterie zich manifesteert als intra- of extracellulaire infectie
Extracellulaire infectie: interstitiële ruimten, bloed, lymfe en/of epitheliale oppervlaktes
Intracellulaire infectie: cytoplasma en/of vesikels
Bacteriële genetica
1 circulair chromosoom – reproductie binaire splijting (soort mitose) – elke 20 min
Plasmiden = kleine fragmenten circulair DNA
- Replicatie onafhankelijk van chromosomale DNA
- Kunnen integreren in chromosomale DNA
- Bevatten informatie over eigenschappen die de bacterie van selectief voordeel voorzien
Hoge reproductie rate
Horizontal gene transfer
Mutatie vindt sporadisch plaats
Transformatie = bacterie neemt drijvende fragmenten DNA (dode bacterie) uit omgeving op
Transductie = bacterie zelf geïnfecteerd met vreemd DNA van een bacteriofaag (= bacterieel
virus dat genen voor toxines kan bevatten) bacteriofagen synthetiseren cel overlijdt
bacteriofagen vrij in lichaam
Conjugatie = meest voorkomend; plasmiden onderling uitwisselen via de pili op oppervlakte
\
Virulence factors:
Toxinen – erysipelas & fasciitis necroticans