Les 1 ondersteuning bij leefstijl
Stress;
Een lichamelijke en psychische reactie op een bedreiging of gevaar. Psychische
stress gaat over hoe jij de situatie beleefd, dit heeft te maken met
interpretaties/overtuigingen die je hebt over stress. Lichamelijke reacties zijn
bijvoorbeeld je bloeddruk schiet omhoog, je b hartslag schiet omhoog, dit is een
voorbereiding op de 3 bekendste reacties namelijk; flight, fight en freeze. Bij flight ga
je de situatie uit de weg, bij fight vecht je tegen de situatie en bij freeze bevries je en
sta je helemaal stil. Welke reactie je hebt van de drie is iets waar je zelf geen
controle over hebt, dit gebeurd gewoon.
De vecht-vlucht-stand kan later leiden tot;
- Hoofdpijn
- Stijve schouders
- Concentratieproblemen
- Slaapproblemen
- Paniekaanvallen
- Woedeaanvallen
- Obsessies
- Burn out
Een stressveroorzaker noem je een stressor, voorbeelden van een stressor zijn;
werkdruk, moeilijk tentamen, geldproblemen of liefdesproblemen.
Ook heb je functionele stress (eustress), mensen hebben om tot prestaties te komen
een zekere mate van stress nodig. Het zorgt ervoor dat je je goed voorbereidt, focus
hebt op je doelen en iets van de grond krijgt. Dat daar wat gezonde spanning bij
komt kijken is helemaal prima. Maar dit moet niet te lang duren.
Copingstijlen; omgaan met stress
Primaire coping (problem-focused coping): Dit betekent dat je de oorzaak van de
stress probeert aan te pakken. Je doet dit door: de situatie minder stressvol te maken
(bijvoorbeeld door een probleem op te lossen). Meer middelen of vaardigheden te
krijgen om beter met de situatie om te gaan. Dit werkt vooral goed als je denkt dat je
iets aan de situatie kunt veranderen.
Secundaire coping (emotion-focused coping): Hierbij richt je je op hoe je je voelt,
in plaats van de situatie zelf te veranderen. Je probeert je emoties te beheersen,
bijvoorbeeld door: Jezelf gerust te stellen, Afleiding te zoeken of je gedachten te
veranderen, dit gebruik je vaak als je denkt dat je de situatie niet kunt veranderen.
,7 verschillende copingsstijlen;
1. Vermijden (ontkenning) De zaak op zijn beloop laten, de situatie uit de weg
gaan of afwachten wat er gaat gebeuren.
2. Expressie van emoties, het uiten van je emoties (kan ook positief)
3. Steun zoeken dit kan praktische steun zijn maar ook emotionele steun.
4. Probleem aanpakken
5. Palliatieve reactie (afleiden, pijnstillend) zoals sporten, alcohol of drugs
gebruiken om de stress te verlichten
6. Passieve reactie zoals bijvoorbeeld het piekeren over een toets, zonder het
probleem aan te pakken en je geeft jezelf de schuld
7. Geruststellende gedachte: Jezelf moed inspreken, relativeren en de positieve
kant bekijken.
Weerbaarheid: voorkomt stress:
Een houding van weerstand tegen stress, die een gezonde manier van coping
bevorderd.
Weerbaarheid bestaat uit drie typische eigenschappen:
1. Challenge (uitdaging); de situatie zien als uitdaging, mogelijkheid om te leren
2. Commitment (betrokkenheid); doelen stellen en ervoor gaan
3. Control (controle); geloof je leven in eigen hand te hebben: een interne locus
of control
Cognitieve dissonantiereductie: Je hebt iets gedaan, maar realiseert je dat wat je
deed niet klopt met wat je eigenlijk vindt. Denk hierbij aan dat iemand zegt te stoppen
met blowen, maar toch weer een jointje draait. Zo’n tegenstrijdigheid roept dan een
vervelend gevoel van spanning op. Dit gevoel heet cognitieve dissonantie.
Omdat dit gevoel van cognitieve dissonantie zo onprettig is, zal je proberen het
ongedaan te maken, weg te werken. Zodra je mening en je gedrag weer op 1 lijn
zitten neemt de spanning af. Cognitieve dissonantiereductie heet dat.
Deze reductie kan op verschillende manieren plaatsvinden:
1. Je kunt je gedrag veranderen. Dat betekent dus stoppen met blowen. Hoewel
dit een instant oplossing biedt voor de dissonantie, is het toch niet de optie
waarvoor de meeste mensen kiezen. Het gedrag levert vaak te veel voordelen
op of kan simpelweg niet gestopt worden.
2. Je kan je opvattingen veranderen. Je stelt dan ideeën over jezelf of het
onderwerp bij. ‘’Ik ben een onverstandige en onverantwoordelijke jongen’’. Dit
is makkelijker dan optie 1, maar nog steeds erg lastig. We houden ons
namelijk graag vast aan onze overtuigingen en bouwen aan een beeld van
onszelf als weldenkende mensen. De truc is om het onprettige gevoel kwijt te
raken zonder dat je je gedrag of opvattingen hoeft aan te passen.
3. Het veranderen van de manier waarop je kijkt naar je gedrag of
opvattingen. Je werkt de inconsistenties in je hoofd weg door jezelf voor te
houden: ‘’Ik wordt creatief van blowen’’. Je rechtvaardigt je gedrag door het
conflict te minimaliseren of bagatelliseren.
,Leefstijl: Goede gewoonten die bijdragen aan kwaliteit van leven en goede
gezondheid
Een goede leefstijl; Sporten, voldoende slapen, goede voeding, ontspanning, niet
roken en met mate drinken.
Leefstijl is niet te onderschatten
Gedragsverandering is niet eenvoudig, hoevaak heb je eraan gedacht om te sporten
en deed je het niet.
Omgevingsdeterminanten:
Buiten persoonlijke gedragsdeterminanten heeft ook de omgeving veel invloed op
wat mensen doen.
Het gaat daarbij om de volgende omgevingsinvloeden:
- Fysiek: Als er een park is gaan mensen eerder wandelen en als een
schoolkantine gezonde dingen aanbiedt zullen leerlingen die producten gaan
eten. Als het kan zorg dan voor een omgeving met positieve prikkels.
- Sociaal: Als er groepen zijn die het gewenste gedrag vertonen, dan is dit zeer
bevorderlijk. Als bepaald gedraag modieus of cool is, dan is de kans op dat
gedrag groter. Mensen doen elkaar na.
- Economisch: Is het gewenste gedrag economisch aantrekkelijk? Stoppen
met dure sigaretten kopen, loont om die reden. Wie te dik is en voor een
zitplaats meer moet betalen in een vliegtuig, zal niet voor de reis afvallen,
maar toch een argument hebben om over het lichaamsgewicht eens goed na
te denken.
- Politiek: Wetten, regels, instellingen kunnen een bepaald gedrag bevorderen
of remmen. Denk bijvoorbeeld aan fietspaden in steden waar je voorrang krijgt
op elke kruising, maken fietsen aantrekkelijker.
Robert Cialdini verdiepte zich in de vraag: Hoe overtuig je mensen, eventueel op
een manipulerende manier, wat werkt echt? Hij vond 6 beïnvloedingstechnieken die
het in de praktijk goed doen:
- Sympathie: een Aardig, vriendelijk persoon zijn. We geloven eerder iemand
die aardig tegen ons is.
- Wederkerigheid: Als we iets krijgen dan zijn we geneigd ook iets terug te
doen. Geef de cliënt dus het gevoel dat hij wat krijgt, zomaar, uit goedheid van
de hulpverlener.
- Autoriteit: hoe meer gezag iemand heeft door beroemdheid, status, etc. hoe
eerder we die persoon geloven.
- Consistentie: als je al een bepaald denkbeeld hebt, zoals ‘gezondheid is een
groot goed’, dan zul je ook wel moeten denken dar je daar wat voor over moet
hebben. Je wilt consistent zijn.
- Vergelijking: ook wel consensus genoemd: het met anderen eens (willen) zijn.
Als anderen het doen, dan wil jij toch niet achterblijven? Zo werkt het.
- Schaarste: Vandaag bestellen, morgen is het duurder. Er zijn nog maar 4
stuks, dus reageer snel. Dit is iets typisch in de wereld van koop en verkoop.
Misschien is de cliënt gevoelig voor de kans de enig overgebleven plaats in
een cursus te kunnen krijgen die de hulpverlener aanraadt, als hij nu beslist….
, Negen gedragsdeterminanten van persoonlijke aard: een factor die van invloed
zijn op of jij het gedrag veranderd.
1. Gedragsintentie; heeft iemand de wil, de wens en de bedoeling om zijn gedrag
te veranderen
2. De attitude; je houding ten opzichte van iets.
Drie componenten
Cognitieve componenten; bepaalde gedachten over iets. Bijvoorbeeld roken is
stoer want stoere kerels roken
Affectieve componenten; effectief, dit gaat over de emoties of gevoelens die
een persoon ervaart.
Wilscomponent; geneigdheid om iets te doe, de wil. Neiging hebben om toch
even naar de winkel te gaan om daar even iets lekkers te halen
3. Subjectieve norm; jouw eigen opvatting over wat je denkt dat de mensen in
jou sociale omgeving ervan vinden. Als je vrienden roken en je weet hoe ze
erover denken is het lastig om te stoppen.
4. Jouw eigen effectiviteits-verwachting; hoeveel vertrouwen heb jij in je eigen
vermogen om dit specifieke gedrag te veranderen.
5. Geanticipeerde spijt; spijt waar je op vooruit loopt. Betekent dat je van tevoren
nadenkt over de spijt die je misschien krijgt als je een bepaalde keuze maakt
(of juist niet maakt). Het is een gevoel van “wat als” dat je beïnvloedt bij het
nemen van een beslissing.
6. Risico inschatting; betekent dat je van tevoren nadenkt over wat er mis kan
gaan en hoe groot de kans is dat dat gebeurt. Het helpt je beslissingen nemen
door voor- en nadelen af te wegen. (hoe groot is de kans op longkanker als ik
door blijf roken)
7. Kennis; Je moet dingen weten om je gedrag te veranderen.
8. Bewust zijn; Je wordt je bewust van je gedrag. Je van tevoren nadenkt over
wat er mis kan gaan en hoe groot de kans is dat dat gebeurt. (Aha momentje,
daarom gebeurd dat)
9. Persoonlijkheid; Hoe steek je in elkaar, ben je iemand die denk ik ben
makkelijk in mijn gedrag laat maar gaan