powerpoint.
II. Enkele belangrijke classificaties
A. De Grondwet en de democratievorm
De Grondwet bepaalt hoe democratie wordt georganiseerd binnen een staat. Er zijn
verschillende vormen van democratie, elk met hun eigen kenmerken en toepassingen:
1. Directe democratie de verschillende vormen van democratie
Burgers nemen zelf politieke beslissingen, zonder tussenkomst van verkozen
vertegenwoordigers.
Instrumenten: referenda, volksinitiatieven, burgervergaderingen.
Voorbeeld: Oud-Griekenland (Athene), Zwitserse referenda.
2. Representatieve democratie
Burgers kiezen vertegenwoordigers (bijv. parlementariërs) die beslissingen nemen
namens hen.
Dit is de meest voorkomende vorm van democratie.
Voorbeeld: België, Nederland, de meeste westerse democratieën.
3. Participatieve en deliberatieve democratie
Participatieve democratie: Burgers hebben meer inspraak via burgerparticipatie,
adviesraden en petities.
Deliberatieve democratie: Politieke beslissingen worden genomen na overleg en
debat tussen burgers en overheid, met nadruk op consensus.
Voorbeeld: Burgerpanels, overlegdemocratie in Scandinavische landen.
4. Meerderheidsdemocratie vs. pacificatiedemocratie
Meerderheidsdemocratie: De meerderheid van de stemmen bepaalt het beleid.
Minderheden hebben minder invloed.
Pacificatiedemocratie: Een systeem waarin machtsdeling, compromissen en
samenwerking tussen verschillende groepen centraal staan, om politieke stabiliteit te
garanderen.
Voorbeeld pacificatiedemocratie: België (door de samenwerking tussen taalgroepen en
gemeenschappen).
Kort samengevat: De Grondwet bepaalt hoe democratie functioneert. Afhankelijk van het
politieke systeem kan dit variëren van directe inspraak door burgers tot representatieve
besluitvorming en consensusmodellen.
, B. De Grondwet en de regeringsvorm
De Grondwet bepaalt hoe de uitvoerende en wetgevende macht zich tot elkaar verhouden. Er
zijn twee hoofdvormen van regeringssystemen:
1. Parlementair systeem
De uitvoerende macht (regering) is afhankelijk van het vertrouwen van het parlement.
Het staatshoofd (koning of president) heeft meestal een ceremoniële rol.
De regering kan door het parlement worden weggestemd (motie van wantrouwen).
Voorbeeld: België, Nederland, Duitsland, het Verenigd Koninkrijk.
2. Presidentieel systeem
De uitvoerende macht (president) en de wetgevende macht (parlement) zijn strikt
gescheiden.
De president wordt rechtstreeks verkozen en kan niet zomaar door het parlement
worden afgezet.
Voorbeeld: Verenigde Staten, Brazilië, Frankrijk (semi-presidentieel).
C. De Grondwet en de staatsvorm
De staatsvorm bepaalt hoe de macht geografisch is georganiseerd en verdeeld binnen een
land.
1. Gecentraliseerde eenheidsstaat
Alle macht ligt bij de centrale overheid.
Lokale en regionale overheden voeren enkel beslissingen uit, zonder echte autonomie.
Voorbeeld: Frankrijk (traditioneel model), Nederland (voor een groot deel).
2. Gedecentraliseerde eenheidsstaat
Er is nog steeds een centrale overheid, maar lagere bestuursniveaus krijgen beperkte
autonomie.
De bevoegdheden van provincies en gemeenten zijn vastgelegd in de wet.
Voorbeeld: Spanje, Italië.
3. Federale staat
De macht is verdeeld tussen een nationale overheid en deelstaten, die eigen
bevoegdheden hebben.
Beide niveaus hebben hun eigen grondwettelijk vastgelegde bevoegdheden.
Voorbeeld: België, Duitsland, de Verenigde Staten.