Kennismaken met Onderzoeksmethoden en Statistiek (KOM)
Hoorcollege 1: Wetenschappelijk (kwalitatief) Onderzoek
Wetenschappelijk onderzoek is…
1. Empirisch: gebaseerd op systematische waarnemingen (observatie).
2. Controleerbaar
3. Probalistisch: gebaseerd op kans. Dus het is waarschijnlijk waar/onwaar. Het
tegenovergestelde is deterministisch. Er is een kans dat we het ene zien (hypothese),
en het andere niet opmerken (verwerping).
Kenmerken van een goed wetenschappelijk onderzoek zijn…
Ondersteund door data (uit wetenschappelijk onderzoek).
Falsifieerbaar: de theorie moet kunnen worden weerlegd aan de hand van
verzamelde gegevens.
Spaarzaam (parsimonious): als een eenvoudige theorie genoeg is, hoef je hem niet
moeilijker te maken.
In wetenschappelijk onderzoek zijn er twee soorten onderzoeksvragen
1. Fundamenteel - kijkend naar een grote vraag, gebaseerd op de feiten
2. Toegepast – in hoeverre hebben interventies invloed? De onderzoeker kijkt naar een
specifieke relatie.
Vb. Is er een relatie tussen eenzaamheid en gezondheid?
Dit is een fundamentele onderzoeksvraag. Een voorbeeld van een toegepaste
onderzoeksvraag zou kunnen zijn: als we eenzame oudere koppelen aan een student
(=interventie), hoe verandert de gezondheid dan?
3. Translationeel - combinatie tussen de twee: hoe de oplossing geïmplementeerd kan
worden. Kennis wordt vertaald naar de praktijk.
Een onderzoeksvraag leidt tot een onderzoeksontwerp. Bij wie worden de empirische
gegevens verzameld? En zijn deze gegevens kwalitatief of kwantitatief? Een vragenlijst met
open vragen verzamelt kwalitatieve gegevens en met gesloten vragen kwantitatieve
gegevens. Ga bij geen info uit van gesloten vragen.
Het doel van kwalitatief onderzoek is sociale fenomenen begrijpen vanuit hun natuurlijke
context. Dus niet hooligans interviewen op een politiebureau, maar eerder buiten het
stadion. Kenmerken zijn…
1. Onderzoeker is geïnteresseerd in de natuurlijke omgeving van de respondent.
2. De onderzoeker heeft een contextuele benadering: beschouwt de relatie tussen
individuen en hun fysieke, cognitieve en sociale werelden.
3. Het perspectief van de respondent staat centraal.
4. Inductie van het onderzoek: vanuit data een nieuw theorie te ontwikkelen of een
bestaande aan te passen
,Een onderzoeksvraag van kwalitatief onderzoek kan je herkennen aan de volgende
elementen SPI(C)E:
S – Setting waar, in welke context
P – Perspective wie
I – Interest wat (welk sociaal fenomeen)
C – Comparison vergeleken met wat/verschil tussen wat (niet altijd)
E – Evaluation met welk resultaat/wat er onderzocht wordt
Hoorcollege 2: Data verzamelen Kwalitatief onderzoek
Data verzamelen bij een kwalitatief onderzoek kan door:
1. Interviews
2. Observatieonderzoek
3. Bestaande gegevens
Interviews
In een kwalitatief interview worden er open vragen gesteld. Een kwalitatief onderzoek is
iteratief: je wisselt continu tussen verschillende fasen.
Theorie onderzoeksvraag onderzoeken
SPICE (evaluation)
Focusgroep (6-10 mensen)
Participanten hebben zelfde achtergrond: homogeen. Op een uni: niet de decaan,
mentoren en studenten in een groep zetten. Pak een groep studenten.
De ervaringen moeten breed zijn: heterogeen. Verschillende studenten van
verschillende jaren en studies.
De interviewer heeft taak van moderator die vragen stelt die de onderzoeker heeft
geformuleerd. Deze moet alleen maar vragen stellen en geen meningen uitten. Hij
zorgt dat de volledige topiclijst aan bod komt en dat het gesprek niet te veel afdwaalt
van het onderwerp.
Afhankelijk van de situatie kan de interviewer als participant meedoen of juist als
buitenstaander (ten opzichte van de geïnterviewde).
De onderzoeker is vooral geïnteresseerd in de onderlinge interactie.
3 soorten interviews:
1. Ongestructureerd (open interview): inhoud, volgorde en formulering van vragen en
antwoorden hangen af van wat er gezegd wordt door de geïnterviewde. Kwalitatief
2. Semigestructureerd: er is wel een bepaalde onderwerplijst die de interviewer wil
bespreken. Kwalitatief
3. Gestructureerd: vragenlijst. Kwantitatief
SPICE (perspective)
Populatie: groep mensen waarin de onderzoeker geïnteresseerd is.
Steekproef: de subgroep mensen uit een populatie waarvan data wordt
onderzocht. Dat resultaat willen we weer kunnen terugkoppelen naar de populatie.
, Het is hiervoor belangrijk dat alle meningen en ervaringen in de steekproef zitten, en
niet per se in dezelfde verhouding als de populatie.
Er zijn verschillende selecte steekproefmethoden:
- Doelgerichte steekproef (purposive sample): de participanten moeten aan hele specifieke
kenmerken voldoen. Je moet echt zoeken.
Case study logic: het bestuderen van één individu die belangrijke informatie kan
geven. Elk verhaal is belangrijk.
Sample for range: mensen die aan al die specifieke kenmerken voldoen, maar óók
met allemaal verschillende ervaringen.
- Gemak steekproef: eenvoudig te bereiken participanten. Kan echter wel erg eenzijdig zijn.
- Quota steekproef: een gemak steekproef met een voorwaarde voor aantallen binnen
groepen. De onderzoeker moet kunnen controleren in welke ‘categorie’ iemand zit en
daarnaast voor de dataverzameling kunnen vaststellen welke relevante categorieën er zijn.
- Sneeuwbal steekproef: vorm van doelgerichte steekproef waarin de onderzoeker aan
deelnemers vraagt 1 of meer andere aan te bevelen. Is het een (verborgen) gemeenschap
waar je als onderzoeker moeilijk bijkomt?
- Sequentiële steekproef: in het begin mag iedereen uit de doelgroep in de steekproef
worden opgenomen, later worden respondenten met specifieke kenmerken gezocht.
Kwaliteit interview vergroten:
Op lichaamstaal letten
Doorvragen
Verstandshouding (rapport)
Transcript: het uitgetypte gesprek van een interview.
Field notes: aantekeningen van de onderzoeker tijdens het interview. Deze aantekeningen
kunnen waardevol zijn tijden het analyseren van de data.
Observatieonderzoek
Ook via observatie kan data worden verzameld: waarnemen en registreren van gedrag. Types
observatieonderzoek:
Participerend (klassiek/etnografisch) vs. niet-participerend: neemt de onderzoeker
deel van de groep of niet? Het kan zijn dat de onderzoeker als participant niet meer
objectief blijft = going native. Als niet-participant is het objectiever, maar dit kan ook
leiden tot misinterpretaties.
Verhuld (verstopt) vs. onverhuld: weten de mensen dat ze geobserveerd worden?
o Hier is er sprake van ethische vragen
Systematisch vs. niet-systematisch: zijn de fenomenen waarnaar gekeken wordt van
tevoren vastgelegd? Bij systematisch is er een lijst waar de observant specifiek op
gaat letten. Bij niet-systematisch wordt er puur gekeken naar wat er gebeurt.
Rollen als observator
Complete participant: verhuld & participerend. Gevaar is ‘going native’. Dit is
onethisch want mensen hebben het recht te weten dat ze in een experiment zitten.
Participant observer: onverhuld particperend. Gevaar is Hawthorne effect.
Observer: onverhuld en niet participerend. Gevaar is reactiviteit.
Covert observer: verhuld en niet participerend. Ook onetisch.
Hoorcollege 1: Wetenschappelijk (kwalitatief) Onderzoek
Wetenschappelijk onderzoek is…
1. Empirisch: gebaseerd op systematische waarnemingen (observatie).
2. Controleerbaar
3. Probalistisch: gebaseerd op kans. Dus het is waarschijnlijk waar/onwaar. Het
tegenovergestelde is deterministisch. Er is een kans dat we het ene zien (hypothese),
en het andere niet opmerken (verwerping).
Kenmerken van een goed wetenschappelijk onderzoek zijn…
Ondersteund door data (uit wetenschappelijk onderzoek).
Falsifieerbaar: de theorie moet kunnen worden weerlegd aan de hand van
verzamelde gegevens.
Spaarzaam (parsimonious): als een eenvoudige theorie genoeg is, hoef je hem niet
moeilijker te maken.
In wetenschappelijk onderzoek zijn er twee soorten onderzoeksvragen
1. Fundamenteel - kijkend naar een grote vraag, gebaseerd op de feiten
2. Toegepast – in hoeverre hebben interventies invloed? De onderzoeker kijkt naar een
specifieke relatie.
Vb. Is er een relatie tussen eenzaamheid en gezondheid?
Dit is een fundamentele onderzoeksvraag. Een voorbeeld van een toegepaste
onderzoeksvraag zou kunnen zijn: als we eenzame oudere koppelen aan een student
(=interventie), hoe verandert de gezondheid dan?
3. Translationeel - combinatie tussen de twee: hoe de oplossing geïmplementeerd kan
worden. Kennis wordt vertaald naar de praktijk.
Een onderzoeksvraag leidt tot een onderzoeksontwerp. Bij wie worden de empirische
gegevens verzameld? En zijn deze gegevens kwalitatief of kwantitatief? Een vragenlijst met
open vragen verzamelt kwalitatieve gegevens en met gesloten vragen kwantitatieve
gegevens. Ga bij geen info uit van gesloten vragen.
Het doel van kwalitatief onderzoek is sociale fenomenen begrijpen vanuit hun natuurlijke
context. Dus niet hooligans interviewen op een politiebureau, maar eerder buiten het
stadion. Kenmerken zijn…
1. Onderzoeker is geïnteresseerd in de natuurlijke omgeving van de respondent.
2. De onderzoeker heeft een contextuele benadering: beschouwt de relatie tussen
individuen en hun fysieke, cognitieve en sociale werelden.
3. Het perspectief van de respondent staat centraal.
4. Inductie van het onderzoek: vanuit data een nieuw theorie te ontwikkelen of een
bestaande aan te passen
,Een onderzoeksvraag van kwalitatief onderzoek kan je herkennen aan de volgende
elementen SPI(C)E:
S – Setting waar, in welke context
P – Perspective wie
I – Interest wat (welk sociaal fenomeen)
C – Comparison vergeleken met wat/verschil tussen wat (niet altijd)
E – Evaluation met welk resultaat/wat er onderzocht wordt
Hoorcollege 2: Data verzamelen Kwalitatief onderzoek
Data verzamelen bij een kwalitatief onderzoek kan door:
1. Interviews
2. Observatieonderzoek
3. Bestaande gegevens
Interviews
In een kwalitatief interview worden er open vragen gesteld. Een kwalitatief onderzoek is
iteratief: je wisselt continu tussen verschillende fasen.
Theorie onderzoeksvraag onderzoeken
SPICE (evaluation)
Focusgroep (6-10 mensen)
Participanten hebben zelfde achtergrond: homogeen. Op een uni: niet de decaan,
mentoren en studenten in een groep zetten. Pak een groep studenten.
De ervaringen moeten breed zijn: heterogeen. Verschillende studenten van
verschillende jaren en studies.
De interviewer heeft taak van moderator die vragen stelt die de onderzoeker heeft
geformuleerd. Deze moet alleen maar vragen stellen en geen meningen uitten. Hij
zorgt dat de volledige topiclijst aan bod komt en dat het gesprek niet te veel afdwaalt
van het onderwerp.
Afhankelijk van de situatie kan de interviewer als participant meedoen of juist als
buitenstaander (ten opzichte van de geïnterviewde).
De onderzoeker is vooral geïnteresseerd in de onderlinge interactie.
3 soorten interviews:
1. Ongestructureerd (open interview): inhoud, volgorde en formulering van vragen en
antwoorden hangen af van wat er gezegd wordt door de geïnterviewde. Kwalitatief
2. Semigestructureerd: er is wel een bepaalde onderwerplijst die de interviewer wil
bespreken. Kwalitatief
3. Gestructureerd: vragenlijst. Kwantitatief
SPICE (perspective)
Populatie: groep mensen waarin de onderzoeker geïnteresseerd is.
Steekproef: de subgroep mensen uit een populatie waarvan data wordt
onderzocht. Dat resultaat willen we weer kunnen terugkoppelen naar de populatie.
, Het is hiervoor belangrijk dat alle meningen en ervaringen in de steekproef zitten, en
niet per se in dezelfde verhouding als de populatie.
Er zijn verschillende selecte steekproefmethoden:
- Doelgerichte steekproef (purposive sample): de participanten moeten aan hele specifieke
kenmerken voldoen. Je moet echt zoeken.
Case study logic: het bestuderen van één individu die belangrijke informatie kan
geven. Elk verhaal is belangrijk.
Sample for range: mensen die aan al die specifieke kenmerken voldoen, maar óók
met allemaal verschillende ervaringen.
- Gemak steekproef: eenvoudig te bereiken participanten. Kan echter wel erg eenzijdig zijn.
- Quota steekproef: een gemak steekproef met een voorwaarde voor aantallen binnen
groepen. De onderzoeker moet kunnen controleren in welke ‘categorie’ iemand zit en
daarnaast voor de dataverzameling kunnen vaststellen welke relevante categorieën er zijn.
- Sneeuwbal steekproef: vorm van doelgerichte steekproef waarin de onderzoeker aan
deelnemers vraagt 1 of meer andere aan te bevelen. Is het een (verborgen) gemeenschap
waar je als onderzoeker moeilijk bijkomt?
- Sequentiële steekproef: in het begin mag iedereen uit de doelgroep in de steekproef
worden opgenomen, later worden respondenten met specifieke kenmerken gezocht.
Kwaliteit interview vergroten:
Op lichaamstaal letten
Doorvragen
Verstandshouding (rapport)
Transcript: het uitgetypte gesprek van een interview.
Field notes: aantekeningen van de onderzoeker tijdens het interview. Deze aantekeningen
kunnen waardevol zijn tijden het analyseren van de data.
Observatieonderzoek
Ook via observatie kan data worden verzameld: waarnemen en registreren van gedrag. Types
observatieonderzoek:
Participerend (klassiek/etnografisch) vs. niet-participerend: neemt de onderzoeker
deel van de groep of niet? Het kan zijn dat de onderzoeker als participant niet meer
objectief blijft = going native. Als niet-participant is het objectiever, maar dit kan ook
leiden tot misinterpretaties.
Verhuld (verstopt) vs. onverhuld: weten de mensen dat ze geobserveerd worden?
o Hier is er sprake van ethische vragen
Systematisch vs. niet-systematisch: zijn de fenomenen waarnaar gekeken wordt van
tevoren vastgelegd? Bij systematisch is er een lijst waar de observant specifiek op
gaat letten. Bij niet-systematisch wordt er puur gekeken naar wat er gebeurt.
Rollen als observator
Complete participant: verhuld & participerend. Gevaar is ‘going native’. Dit is
onethisch want mensen hebben het recht te weten dat ze in een experiment zitten.
Participant observer: onverhuld particperend. Gevaar is Hawthorne effect.
Observer: onverhuld en niet participerend. Gevaar is reactiviteit.
Covert observer: verhuld en niet participerend. Ook onetisch.