De bouwstenen van drama:
1 Drama bouwstenen:
Rol
Handeling en taal
Structuur
Tijd
Ruimte
Samenspel
1.1 Rol:
= een personage geloofwaardig spelen en volhouden
1.1.1 Inleving:
Je stelt je voor hoe je personage reageert en zich voelt in een situatie --> laat dat zien
in je houding en mimiek
1.1.2 Transformatie:
Je past je bewegingen en stemkleur aan aan je personage
Kostuum, grime of attributen gebruiken
1.1.3 Rolvastheid:
Je houdt de kenmerken van je personage vol en valt niet uit je rol
1.1.4 Typetje:
= een rol met duidelijke, uitvergrote kenmerken
Een personage is genuanceerder en uit het leven gegrepen
, 1.2 Handeling en taal:
Een situatie duidelijk weergeven met bewegingen en tekst
Je handelingen en taal doen je personage leven en zorgen voor actie en inhoud op
scène
Er gebeurt iets
1.2.1 Handeling:
Je doet iets, met of zonder voorwerp/rekwisiet (bv: deur openen, rondkijken)
Als je alleen je lichaam en mimiek gebruikt en geen taal of materiaal --> mimisch
uitbeelden (non-verbaal of stil spel)
1.2.2 Taal:
Je zegt iets, met of zonder emoties
Verbaal spel
1.3 Structuur:
Een verhaal of scène verzinnen en opbouwen
Een goed scenario heeft een begin, een verloop en een einde
Het publiek voelt spanning en sfeer
1.3.1 Expositie:
Voorstelling van dramatische situatie in rust
Over wie gaat het? Wat gebeurt er?
1.3.2 Motorisch moment:
Er is een probleem dat de rust verstoort waardoor het verhaal op gang komt
1.3.3 Verwikkeling met (dramatische) conflicten en een climax/kernconflict:
Personages ondernemen acties om het probleem op te lossen (met vrienden), maar
er ontstaan nog meer problemen (met vijanden)
1.3.4 Resolutie:
Er is een oplossing voor het probleem
1.3.5 Slot:
Situatie in rust
En ze leefden nog lang en gelukkig
1 Drama bouwstenen:
Rol
Handeling en taal
Structuur
Tijd
Ruimte
Samenspel
1.1 Rol:
= een personage geloofwaardig spelen en volhouden
1.1.1 Inleving:
Je stelt je voor hoe je personage reageert en zich voelt in een situatie --> laat dat zien
in je houding en mimiek
1.1.2 Transformatie:
Je past je bewegingen en stemkleur aan aan je personage
Kostuum, grime of attributen gebruiken
1.1.3 Rolvastheid:
Je houdt de kenmerken van je personage vol en valt niet uit je rol
1.1.4 Typetje:
= een rol met duidelijke, uitvergrote kenmerken
Een personage is genuanceerder en uit het leven gegrepen
, 1.2 Handeling en taal:
Een situatie duidelijk weergeven met bewegingen en tekst
Je handelingen en taal doen je personage leven en zorgen voor actie en inhoud op
scène
Er gebeurt iets
1.2.1 Handeling:
Je doet iets, met of zonder voorwerp/rekwisiet (bv: deur openen, rondkijken)
Als je alleen je lichaam en mimiek gebruikt en geen taal of materiaal --> mimisch
uitbeelden (non-verbaal of stil spel)
1.2.2 Taal:
Je zegt iets, met of zonder emoties
Verbaal spel
1.3 Structuur:
Een verhaal of scène verzinnen en opbouwen
Een goed scenario heeft een begin, een verloop en een einde
Het publiek voelt spanning en sfeer
1.3.1 Expositie:
Voorstelling van dramatische situatie in rust
Over wie gaat het? Wat gebeurt er?
1.3.2 Motorisch moment:
Er is een probleem dat de rust verstoort waardoor het verhaal op gang komt
1.3.3 Verwikkeling met (dramatische) conflicten en een climax/kernconflict:
Personages ondernemen acties om het probleem op te lossen (met vrienden), maar
er ontstaan nog meer problemen (met vijanden)
1.3.4 Resolutie:
Er is een oplossing voor het probleem
1.3.5 Slot:
Situatie in rust
En ze leefden nog lang en gelukkig