Type College Kerncollege BA2
Titel College Historiografie en Geschiedfilosofie
Afstudeerrichting Geschiedenis
Jaar en Semester 2024-2025, 2e semester
Docenten Prof.dr. H.J. Paul, Dr. K.J. van de Mieroop
Tijdstip Donderdag, 15:15-17:00 uur
Collegezaal Lipsius 019
week 9 3 apr ‘25
Inleiding: Wat is historiografie & en welke soorten geschiedenis zijn er?
Literatuur: Popkin, From Herodotus to H-Net, hoofdstuk 1
§9.1 Inleiding
Het college werd geopend door Dr. K.J. van de Mieroop, die een persoonlijke introductie gaf over zijn
academische achtergrond en zijn ervaringen als Amerikaanse wetenschapper in Nederland. Tijdens het
leren van de Nederlandse taal vertelde hij dat een vriend hem ooit gekscherend vroeg waarom hij
geschiedenis studeerde, met de opmerking: “Daar zit toch geen toekomst in?” Deze opmerking zette hem
aan het denken over de waarde en het nut van geschiedenis. Van de Mieroop koppelde deze gedachte aan
de negentiende-eeuwse Duitse filosoof Friedrich Nietzsche, die in zijn werk Unzeitgemässe
Betrachtungen (1876) reflecteert op het doel van geschiedenis in relatie tot het leven.
Volgens Nietzsche zijn historici vaak wereldvreemde figuren, hij noemt hen zelfs “spoiled idlers in the
garden of knowledge” en “a race of eunuchs”. Geschiedenis moet volgens hem het leven dienen, in plaats
van zich ervan af te keren. Om dit idee uit te werken, onderscheidt Nietzsche drie vormen van
geschiedschrijving.
1. Monumentale geschiedenis: heldenverhalen en grote prestaties verheerlijken en als voorbeeld
dienen voor de toekomst.
2. Antiquarische geschiedenis: gericht op het bewaren van het verleden, tradities en erfgoed.
3. Kritische geschiedenis: het verleden ter discussie stellen en ruimte maken voor verandering en
bevrijding.
Nietzsche stelt dat een krachtig mens of volk datgene uit het verleden dat geen betekenis meer heeft,
moet kunnen vergeten: “What such a nature cannot master it knows how to forget.” Dit betekent dat het
verleden niet leidend moet zijn, maar ondergeschikt aan de behoeften van het heden.
Dr. Van de Mieroop benadrukte dat deze vraag: wat is het nut van geschiedenis? centraal zal staan tijdens
de collegereeks. Aan het einde van ieder college worden studenten uitgenodigd hier opnieuw over na te
denken, in relatie tot de besproken inhoud.
§9.2 From Herodotus to H-Net van Jeremy D. Popkin
Hoewel het boek From Herodotus to H-Net van Jeremy D. Popkin begint bij Herodotus als “vader van de
geschiedschrijving”, wijst hij er ook op dat historisch bewustzijn al veel ouder is. Popkin definieert
historiografie als: “the critical assessment of the ways in which historians try to reconstruct past events as
1
,distinguished from the statements they make about the past.” Daarmee maakt hij duidelijk dat
historiografie niet enkel over het verleden gaat, maar over de manier waarop mensen dat verleden
proberen te begrijpen, te interpreteren en vast te leggen.
Een vroeg voorbeeld van historisch bewustzijn is het Epos van Gilgamesj, een literair werk uit het eind van
het derde millennium v.Chr. In dit werk wordt Gilgamesj gepresenteerd als een koning die kennis
verzamelt en zijn ervaringen op schrift stelt:
“He discovered a secret, revealed a hidden matter, and brought home a story from before the Flood. […]
as he set down all his trials on a slab of stone.”
Dit laat zien dat het idee dat het verleden betekenis heeft en bewaard moet worden, al zeer vroeg
bestond. Gilgamesj zoekt naar onsterfelijkheid, zowel letterlijk als symbolisch, via herinnering en schrift.
Het vastleggen van ervaringen wordt hier gepresenteerd als een manier om te blijven voortleven.
Ook inscripties zoals de Cyruscilinder uit de 6e eeuw v.Chr. tonen historisch bewustzijn. De vorst
presenteert zichzelf als bouwer en erfgenaam van eerdere koningen, zoals Ashurbanipal. Zo legitimeert hij
zijn heerschappij door zich in een lijn te plaatsen met het verleden en zijn daden op schrift vast te leggen.
De tekst toont zowel continuïteit als bewust historisch narratief: het benadrukken van eigen prestaties,
verwijzend naar voorgangers.
Deze voorbeelden tonen aan dat de behoefte om het verleden vast te leggen en betekenis te geven
diepgeworteld is in menselijke beschavingen. Ze maken duidelijk dat er al vóór Herodotus een rijke
traditie van historische reflectie en representatie bestond, waarin herinnering, identiteit, macht en tijd
met elkaar verweven zijn. Het zijn voorlopers van historiografie in de zin van Popkin: ze reconstrueren en
interpreteren het verleden, al is het vaak met andere doelen dan waarheidsvinding alleen.
§9.3 Poëzie en geschiedenis
In zijn Poëtica maakt Aristoteles een belangrijk onderscheid:
“The poet’s function is to describe [...] what may happen. [...] The true difference is that one relates
what has happened, the other what may happen.” (Poetics, 1451a36–b10)
Volgens Aristoteles gaat het de dichter om universele waarheden en waarschijnlijkheden, terwijl de
historicus zich beperkt tot wat feitelijk is gebeurd. De dichter bereikt zo een diepere vorm van waarheid.
In het college werd deze tegenstelling besproken aan de hand van Nietzsche en Herman Paul. Nietzsche
waardeerde de poëzie juist vanwege haar verbeeldingskracht en haar vermogen betekenis te geven aan
het verleden. Van de Mieroop stelt dat dit perspectief vaak wordt onderschat: wil je de gruwel van oorlog
overbrengen, dan raakt een gedicht soms dieper dan een droge feitenweergave.
Toch kreeg geschiedschrijving een nieuwe richting met Herodotus (ca. 495–425 v.Chr.). Hij zette
zich af tegen mythische en poëtische overlevering en zocht naar verklaringen voor gebeurtenissen.
Daarmee luidde hij de overgang in van poëtische waarheid naar historisch onderzoek.
§9.4.1 Vaders van de Geschiedenis
Ook bij de oude Grieken bestond al een duidelijke traditie van historische reflectie. Onder de negen muzen
was Clio, de muze van de geschiedenis, wat laat zien dat geschiedenis werd gezien als een belangrijk
cultureel domein. Een mozaïek uit ca. 250 na Chr. uit Tunesië toont Clio samen met Melpomene (de muze
van tragedie) een visuele getuigenis van de Griekse waardering voor zowel geschiedenis als verhalende
2
,kunst. Voor Herodotus en Thucydides bestond er al interesse in het verleden, maar zij gaven het vak
geschiedenis een nieuwe vorm. Herodotus van Halikarnassos (ca. 484–424 v.Chr.) wordt vaak de ‘Vader
van de Geschiedenis’ genoemd. In zijn Historiën onderzocht hij de oorzaken van de Perzische Oorlogen en
beschreef hij uiteenlopende volkeren. Zijn werk is het oudste bewaarde Griekse proza van grote omvang
en combineert historische verslaglegging met etnografische observatie en verhalende elementen.
Thucydides (ca. 460–400 v.Chr.), Atheens generaal en geschiedschrijver, wordt gezien als
grondlegger van de kritische, rationele geschiedschrijving. In ballingschap werkte hij aan zijn
Geschiedenis van de Peloponnesische Oorlog, waarin hij ooggetuigenverslagen verzamelde en een
methodische benadering toepaste. In zijn inleiding beschrijft hij expliciet zijn werkwijze: hij wil alleen
verslag doen van feiten die hij kon verifiëren. Hiermee zette hij een belangrijke stap richting de moderne
wetenschappelijke benadering van geschiedenis. Samen vormen Herodotus en Thucydides de basis van
de westerse historiografische traditie: de eerste als verhalenverteller en onderzoeker, de tweede als
analytisch en kritisch denker.
§9.4.2 Herodotus
Herodotus, geboren rond 495 v.Chr. in Halikarnassos, wordt vaak gezien als de grondlegger van de
westerse geschiedschrijving. Zijn bekendste werk, de Historiën, behandelt onder andere de
Grieks-Perzische oorlogen die plaatsvonden tussen 499 en 479 v.Chr. Herodotus beschrijft zijn werk zelf als
een inquiry, oftewel een onderzoek. Zijn doel was om te voorkomen dat belangrijke gebeurtenissen en
heldendaden zowel van de Grieken als van hun vijanden, de zogenaamde ‘barbaren’, in de vergetelheid
zouden raken. Daarnaast wilde hij ook de oorzaken van de conflicten tussen deze volkeren blootleggen.
Dit motiveert zijn centrale onderzoeksvraag: waarom gebeurt iets?
Om deze vraag te beantwoorden, hanteert Herodotus een methodische aanpak die sterk lijkt op
wat tegenwoordig bekendstaat als een epistemische relatie, een term die door Herman Paul wordt
gebruikt om te verwijzen naar de manier waarop historici de betrouwbaarheid van hun bronnen
onderzoeken. Herodotus gebruikt diverse soorten bewijs: hij baseert zich op ooggetuigenverslagen, zowel
uit zijn eigen reizen als uit verhalen die hij van anderen hoort. Hij betrekt ook mondelinge overleveringen,
wat destijds een belangrijke manier was om geschiedenis door te geven.
Hoewel hij mythologische verhalen niet negeert, blijft hij over deze verhalen vaak kritisch en sceptisch. Hij
vergelijkt en weegt verschillende verslagen tegen elkaar af en neemt geen enkele bron klakkeloos aan. Zo
kruist hij de getuigenissen om een zo betrouwbaar mogelijk beeld te krijgen. Zelf zegt hij hierover:
“Anyone may believe these Egyptian tales, if he is sufficiently credulous; as for myself, I keep to the
general plan of this work, which is to record the traditions of the various nations just as I heard them
related to me. (…) My business is to record what people say, but I am by no means bound to believe
it—and that may be taken to apply to this work as a whole.”
Herodotus geeft vaak meerdere, tegenstrijdige versies van een gebeurtenis, zonder zelf een definitief
oordeel te vellen. Bijvoorbeeld over de rol van de Atheners in bepaalde conflicten, waar hij twee
verschillende verhalen naast elkaar zet: één van de Atheners zelf en één uit het werk van Hecataeus, die
de Atheners juist de schuld geeft.
Een centraal thema in Herodotus’ werk is hybris, het overmoedige gedrag dat uiteindelijk bestraft wordt.
Voor hem is geschiedenis eigenlijk een aaneenschakeling van gebeurtenissen waarin onrechtvaardigheid
uiteindelijk leidt tot vergelding, vaak uitgesteld over meerdere generaties. Hij ziet het als de taak van de
3
, historicus om deze keten van oorzaak en gevolg te onderzoeken en te begrijpen. Zo interpreteert hij het
noodlot van koning Kroesus als een straf die hij, vier generaties later, betaalt voor de misstappen van zijn
voorvader Gyges. Volgens historicus François Hartog toont dit voorbeeld goed hoe Herodotus
geschiedenis niet slechts ziet als een verzameling feiten, maar als een diepgaand onderzoek naar de
betekenis achter gebeurtenissen en de verbanden tussen generaties.
§9.4.3 Thucydides
Thucydides (ca. 471–400 v.Chr.) wordt samen met Herodotus beschouwd als een van de grondleggers van
de westerse geschiedschrijving. Waar Herodotus terugkeek op de conflicten tussen Grieken en Perzen,
richtte Thucydides zich op een oorlog die hij zelf meemaakte: de Peloponnesische Oorlog tussen Athene
en Sparta, die duurde van 431 tot 404 v.Chr. Hij was niet alleen een geschiedschrijver, maar ook een
Atheense generaal. Zijn werk is dus geschreven vanuit de ervaring van een insider, en bovendien in de
ik-vorm – wat zijn geschiedenis een persoonlijke en reflectieve dimensie geeft.
Aan het begin van zijn Historia maakt Thucydides duidelijk waarom hij deze oorlog beschreef. Hij geloofde
dat het conflict uitzonderlijk was in schaal en betekenis:
“Thucydides, an Athenian, wrote the history of the war between the Peloponnesians and the Athenians,
beginning at the moment that it broke out, and believing that it would be a great war, and more worthy
of relation than any that had preceded it…”
Voor Thucydides draaide geschiedenis om waarheid, niet om vermaak, moraal of eerbetoon. Hij keerde
zich daarom expliciet af van dichters en eerdere geschiedschrijvers, van wie hij vond dat zij de feiten
geweld aandeden:
“It is better evidence than that of the poets, who exaggerate the importance of their themes, or of the
prose chroniclers, who are less interested in telling the truth than in catching the attention of their
public…”
Zijn geschiedschrijving kenmerkt zich door een kritische omgang met bronnen. Hoewel hij mondelinge
informatie gebruikte in een tijd waarin schriftelijke bronnen schaars waren deed hij dat uiterst zorgvuldig.
Hij probeerde verschillende versies van gebeurtenissen te achterhalen, en toetste de betrouwbaarheid
van wat hem verteld werd. Zijn methode laat zich goed begrijpen in het licht van de epistemische relatie,
zoals besproken door Herman Paul: Thucydides benadrukte voortdurend de noodzaak om na te denken
over hoe we weten wat we weten, en hoe we dat kunnen onderbouwen.
Opmerkelijk is dat hij in zijn werk toespraken opneemt van belangrijke politieke en militaire figuren maar
hij erkent ook dat deze toespraken grotendeels door hemzelf zijn geconstrueerd. Hij claimde daarbij de
“waarschijnlijke inhoud” van wat er gezegd zou kunnen zijn te reconstrueren, eerder dan letterlijke
citaten te geven. De functie van deze toespraken was om de motieven en denkbeelden van historische
actoren te verhelderen, en daarmee inzicht te geven in bredere patronen in het menselijk handelen.
Twee belangrijke thema’s in zijn werk zijn macht en de menselijke natuur. Thucydides zag de geschiedenis
niet als een domein van goddelijke interventies of mythisch recht, maar als een strijdtoneel van belangen,
strategieën en menselijke drijfveren zoals angst, eerzucht en eigenbelang. In die zin biedt zijn werk een
vroege vorm van realistische geschiedschrijving. Veel moderne historici beschouwen Thucydides zelfs als
methodologisch 'moderner' dan Herodotus. Waar Herodotus verschillende waarheden naast elkaar legde
en ruimte liet voor twijfel en traditie, probeerde Thucydides juist om met scherpe analyse en rationele
4