AFP4 leerjaar 2
Opbouw zenuwstelsel
Leerdoelen
De student:
1. benoemt de functionele indeling van het zenuwstelsel;
2. legt uit wat een neuron is en deelt deze in naar functie;
3. legt uit wat het verschil is tussen grijze stof en witte stof;
4. benoemt de verschillende gliacellen en hun functies.
Begrippenlijst: Centraal- en perifeer zenuwstelsel, afferente en efferente
deel, somatische en viscerale zintuigen. Verder spreken leerdoelen voor
zich.
Zenuwstelsel: hormoonstelsel:
Via zenuwbanen via bloedcirculatie
Snel langzamer
Korte prikkels houden langer aan
Lichaamshouding, oogbeweging, energieverbruik
Reflexen, waarneming
Functie zenuwstelsel:
Meten extern en intern milieu
Integreert informatie van zintuigen
Coördineert gewilde en ongewilde reacties van orgaanstelsels
Hersenen en het ruggenmerg zijn het centraal zenuwstelsel.
Perifeer zenuwstelsel zijn de zenuwen. Deze is weer te onderscheiden in
twee
Somatisch zenuwstelsel is bewust
Autonoom stelsel regelt processen waar we geen invloed op hebben.
Autonoom zenuwstelsel is ook weer onder te verdelen in sympathisch en
parasympatisch
Afferente/sensorische informatie – is geluiding naar hersenen toe
Somatische externe zintuigen
Viscerale interne zintuigen
Efferente/ motorische informatie – van hersenen naar bijv. spier
Somatisch zenuwstelsel
, Autonoom zenuwstelsel
Soorten cellen:
Neuronen
Brengen informatie over naar andere zenuwcellen, maar ook spiercellen
en kliercellen
Gliacellen
Ondersteunen neuronen bij hun werking, vervoeren bijv. Voedingstoffen
naar neuronen
Het zenuwstelsel is opgebouwd uit verschillende soorten weefsels,
waarvan grijze stof en witte stof de belangrijkste zijn. Ze hebben
verschillende functies en structuren.
1. Grijze stof (Substantia grisea)
Opbouw:
Grijze stof bestaat voornamelijk uit cellichamen van neuronen,
dendrieten (de uitlopers die signalen ontvangen) en
ongemyeliniseerde axonen. Daarnaast bevat het veel gliacellen
en capillairen.
Functie:
o Verwerken van informatie: Hier vinden de meeste
synaptische verbindingen en communicatie tussen neuronen
plaats.
o Besluitvorming en aansturing: In de hersenen speelt de
grijze stof een rol bij denken, geheugen, zintuiglijke
waarneming en motorische controle.
Locatie:
o Hersenen: De grijze stof vormt de hersenschors (cortex)
en komt ook voor in diepere hersenkernen zoals de basale
ganglia.
o Ruggenmerg: In het ruggenmerg ligt de grijze stof centraal
in de vorm van een vlindervormige structuur.
Kleur:
De grijze kleur komt door het ontbreken van myeline en de aanwezigheid
van veel bloedvaten.
,2. Witte stof (Substantia alba)
Opbouw:
Witte stof bestaat voornamelijk uit gemyeliniseerde axonen. De
myelineschede, geproduceerd door oligodendrocyten in het CZS en
Schwann-cellen in het PZS, geeft de witte stof zijn karakteristieke kleur.
Er zijn ook gliacellen aanwezig, zoals astrocyten.
Functie:
o Geleiden van informatie: Witte stof fungeert als een
netwerk van verbindingen die informatie snel en efficiënt
tussen verschillende delen van het zenuwstelsel transporteert.
o Communicatie tussen grijze stof-regio’s: Verbindt
verschillende hersengebieden en ruggenmergsegmenten met
elkaar.
Locatie:
o Hersenen: Witte stof ligt onder de hersenschors en vormt
banen zoals het corpus callosum, dat de twee hersenhelften
verbindt.
o Ruggenmerg: In het ruggenmerg ligt de witte stof aan de
buitenkant en omringt de grijze stof.
Kleur:
De witte kleur komt door het hoge vetgehalte in de myeline.
Belangrijkste verschillen samengevat:
Kenmerk Grijze stof Witte stof
Cellichamen, dendrieten,
Opbouw Gemyeliniseerde axonen
ongemyeliniseerde axonen
Informatie verwerken en Informatie geleiden tussen
Functie
synaptische overdracht verschillende gebieden
Buitenste laag
Locatie in Binnenste lagen,
(hersenschors) en diepe
hersenen verbindingsbanen
kernen
Locatie in
Buitenkant, omringt de
ruggenmer Binnenkant (vlindervormig)
grijze stof
g
Grijs (weinig myeline, veel
Kleur Wit (door myeline)
bloedvaten)
, Neuronen:
Multipolair neuron:
Dit zijn alle motorische neuronen
Unipolair = sensorisch
Bipolair
Prikkelgeleiding en het actiepotentiaal
Leerdoelen
De student:
1. legt uit hoe een actiepotentiaal ontstaat en verloopt;
2. legt uit op welke wijze impulsoverdracht plaatsvindt;
3. benoemt de belangrijkste neurotransmitters en wat hun effect is.
Begrippenlijst: Depolarisatie, repolarisatie, rustpotentiaal,
drempelwaarde, refractaire periode, acetylcholine, (nor)adrenaline,
dopamine, GABA, serotonine.
1. Hoe ontstaat en verloopt een actiepotentiaal?
Een actiepotentiaal is een elektrische impuls die langs het membraan
van zenuwcellen (neuronen) en spiercellen wordt geleid. Het proces
verloopt in verschillende fasen:
1. Rustpotentiaal:
Opbouw zenuwstelsel
Leerdoelen
De student:
1. benoemt de functionele indeling van het zenuwstelsel;
2. legt uit wat een neuron is en deelt deze in naar functie;
3. legt uit wat het verschil is tussen grijze stof en witte stof;
4. benoemt de verschillende gliacellen en hun functies.
Begrippenlijst: Centraal- en perifeer zenuwstelsel, afferente en efferente
deel, somatische en viscerale zintuigen. Verder spreken leerdoelen voor
zich.
Zenuwstelsel: hormoonstelsel:
Via zenuwbanen via bloedcirculatie
Snel langzamer
Korte prikkels houden langer aan
Lichaamshouding, oogbeweging, energieverbruik
Reflexen, waarneming
Functie zenuwstelsel:
Meten extern en intern milieu
Integreert informatie van zintuigen
Coördineert gewilde en ongewilde reacties van orgaanstelsels
Hersenen en het ruggenmerg zijn het centraal zenuwstelsel.
Perifeer zenuwstelsel zijn de zenuwen. Deze is weer te onderscheiden in
twee
Somatisch zenuwstelsel is bewust
Autonoom stelsel regelt processen waar we geen invloed op hebben.
Autonoom zenuwstelsel is ook weer onder te verdelen in sympathisch en
parasympatisch
Afferente/sensorische informatie – is geluiding naar hersenen toe
Somatische externe zintuigen
Viscerale interne zintuigen
Efferente/ motorische informatie – van hersenen naar bijv. spier
Somatisch zenuwstelsel
, Autonoom zenuwstelsel
Soorten cellen:
Neuronen
Brengen informatie over naar andere zenuwcellen, maar ook spiercellen
en kliercellen
Gliacellen
Ondersteunen neuronen bij hun werking, vervoeren bijv. Voedingstoffen
naar neuronen
Het zenuwstelsel is opgebouwd uit verschillende soorten weefsels,
waarvan grijze stof en witte stof de belangrijkste zijn. Ze hebben
verschillende functies en structuren.
1. Grijze stof (Substantia grisea)
Opbouw:
Grijze stof bestaat voornamelijk uit cellichamen van neuronen,
dendrieten (de uitlopers die signalen ontvangen) en
ongemyeliniseerde axonen. Daarnaast bevat het veel gliacellen
en capillairen.
Functie:
o Verwerken van informatie: Hier vinden de meeste
synaptische verbindingen en communicatie tussen neuronen
plaats.
o Besluitvorming en aansturing: In de hersenen speelt de
grijze stof een rol bij denken, geheugen, zintuiglijke
waarneming en motorische controle.
Locatie:
o Hersenen: De grijze stof vormt de hersenschors (cortex)
en komt ook voor in diepere hersenkernen zoals de basale
ganglia.
o Ruggenmerg: In het ruggenmerg ligt de grijze stof centraal
in de vorm van een vlindervormige structuur.
Kleur:
De grijze kleur komt door het ontbreken van myeline en de aanwezigheid
van veel bloedvaten.
,2. Witte stof (Substantia alba)
Opbouw:
Witte stof bestaat voornamelijk uit gemyeliniseerde axonen. De
myelineschede, geproduceerd door oligodendrocyten in het CZS en
Schwann-cellen in het PZS, geeft de witte stof zijn karakteristieke kleur.
Er zijn ook gliacellen aanwezig, zoals astrocyten.
Functie:
o Geleiden van informatie: Witte stof fungeert als een
netwerk van verbindingen die informatie snel en efficiënt
tussen verschillende delen van het zenuwstelsel transporteert.
o Communicatie tussen grijze stof-regio’s: Verbindt
verschillende hersengebieden en ruggenmergsegmenten met
elkaar.
Locatie:
o Hersenen: Witte stof ligt onder de hersenschors en vormt
banen zoals het corpus callosum, dat de twee hersenhelften
verbindt.
o Ruggenmerg: In het ruggenmerg ligt de witte stof aan de
buitenkant en omringt de grijze stof.
Kleur:
De witte kleur komt door het hoge vetgehalte in de myeline.
Belangrijkste verschillen samengevat:
Kenmerk Grijze stof Witte stof
Cellichamen, dendrieten,
Opbouw Gemyeliniseerde axonen
ongemyeliniseerde axonen
Informatie verwerken en Informatie geleiden tussen
Functie
synaptische overdracht verschillende gebieden
Buitenste laag
Locatie in Binnenste lagen,
(hersenschors) en diepe
hersenen verbindingsbanen
kernen
Locatie in
Buitenkant, omringt de
ruggenmer Binnenkant (vlindervormig)
grijze stof
g
Grijs (weinig myeline, veel
Kleur Wit (door myeline)
bloedvaten)
, Neuronen:
Multipolair neuron:
Dit zijn alle motorische neuronen
Unipolair = sensorisch
Bipolair
Prikkelgeleiding en het actiepotentiaal
Leerdoelen
De student:
1. legt uit hoe een actiepotentiaal ontstaat en verloopt;
2. legt uit op welke wijze impulsoverdracht plaatsvindt;
3. benoemt de belangrijkste neurotransmitters en wat hun effect is.
Begrippenlijst: Depolarisatie, repolarisatie, rustpotentiaal,
drempelwaarde, refractaire periode, acetylcholine, (nor)adrenaline,
dopamine, GABA, serotonine.
1. Hoe ontstaat en verloopt een actiepotentiaal?
Een actiepotentiaal is een elektrische impuls die langs het membraan
van zenuwcellen (neuronen) en spiercellen wordt geleid. Het proces
verloopt in verschillende fasen:
1. Rustpotentiaal: