Werkgroep Strafrecht Week 1-10: Uitwerkingen
en Casusanalyses
Werkgroep Strafrecht
Week 1:
Liberalisme Communitarisme Functionalisme
Algemeen - individu - gemeenschap - Het
- bescherming bepaalt efficiëntiebeginsel
klassieke - en het
grondrechten democratiegedach effectiviteitsbeginse
- te l
machtsinperking
Materieel - schadebeginsel - strafwaardigheid - Effecten van
recht verschilt strafbaarstelling
Formeel recht - integriteit - OM bepaalt over -
- voldoende vervolging in Opsporingsbevoegd
rechtsbeschermin belang van de heid effectief en
g gemeenschap efficiënt
Sanctierecht - proportionele - - Strafdoel:
vergelding immoraliteitsoorde preventie
el van de - taakstraf >
samenleving gevangenisstraf
- vergelding
Pop-up onderzoeksopdracht 2
(a). Art. 425 sub 2 Sr (niet beteugelen dier) en Art. 300 Sr (mishandeling)
(b). Art. 450 Sr (het niet begraven of cremeren van een lijk)
(c). Art. 189 Sr (verhelpen of helpen van een voortvluchtige)
Leesopdrachten:
1. Wat zijn de voorwaarden voor strafbaarheid en wat houdt ieder van
deze voorwaarden in?
Er zijn vier voorwaarden waaraan moet worden voldaan voordat iemand gestraft
kan worden, dat zijn de volgende:
- menselijke gedraging: alleen gedragingen van personen kunnen worden
vervolgd en gestraft
- wettelijke delictsomschrijving: gedragingen die strafbaar zijn moeten zijn
gegeven in de strafwet
- wederrechtelijkheid: het gedrag moet in strijd zijn met het recht en deze moet
niet gerechtvaardigd worden
- verwijtbaarheid: er moet sprake zijn van schuld, en iemand had zich
redelijkerwijs anders kunnen gedragen dan wat hij deed
2. Wat zijn bestanddelen en wat zijn elementen?
De bestanddelen zijn kleinere onderdelen van de delictsomschrijving die vervuld
moeten worden. De elementen bestaan uit de wederrechtelijkheid en de
verwijtbaarheid samen.
3. Welke redenen kan de wetgever hebben om bepaald gedrag strafbaar te
stellen?
, 4. Wat houden de drie invalshoeken op het strafrecht in en wat is de functie van
deze invalshoeken?
5. Waarom wordt wel gesteld dat het strafrecht een symbolische functie heeft?
6. In hoeverre is het mogelijk een zuiver onderscheid te maken tussen het
strafrecht en andere rechtsgebieden
7. Wat betekent het dat het strafrecht als ultimum remedium moet worden
beschouwd?
Week 2:
1.
Bestanddeel met geweldpleging uit art. 312 Sr:
Met gevangenisstraf van ten hoogste negen jaren of geldboete van de vijfde
categorie wordt gestraft (1) diefstal, (2) voorafgegaan, vergezeld of gevolgd (3)
van geweld of bedreiging met geweld tegen personen, (4) gepleegd met het
oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij
betrapping op heter daad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf
hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te
verzekeren.
Bestanddelen uit art. 310 Sr:
Hij die (1) enig goed dat geheel of ten dele (2) aan een ander toebehoort (3)
wegneemt, (4) met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
wordt, als schuldig aan diefstal, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste
vier jaren of geldboete van de vierde categorie.
2.
De raadsman doet hier een beroep op het lex certa-beginsel, het
legaliteitsbeginsel en het verbod op strafbaarstelling met terugwerkende kracht.
Het lex certa-beginsel houdt in dat de formulering van de strafbare feiten
voldoende duidelijk moet zijn, zodat er met betrekking tot de rechtszekerheid een
heldere afgrenzing van de strafbaarheid valt af te lezen. Dat is hier niet het
geval, want dat wat ‘onbehoorlijk’ gedrag inhoud is volgens de raadsman te
vaag. Daarnaast volgt uit het legaliteitsbeginsel, dat is neergelegd in art. 1 Sr,
dat een gedraging alleen strafbaar kan zijn als er op het moment van plegen een
wet bestond die de gedraging strafbaar stelde. Daar is in de casus een schending
van, want Klaas heeft zich ‘onbehoorlijk’ gedragen op 9 juli en pas op 1
september is art. 78 sub d APV in werking getreden; dit wil dus zeggen dat er op
het moment van het plegen van de gedraging nog geen wet bestond die de
gedraging strafbaar stelde. Daarnaast kan de raadsman zich ook beroepen op
het verbod van strafbaarstelling met terugwerkende kracht (lex previa beginsel),
dit beginsel is ook terug te vinden in art. 1 Sr (en art. 16 Gw en art. 7 EVRM). In
deze casus bestond er dus nog geen wet die de gedraging strafbaar stelde op het
moment dat klaas de gedraging begin, maar toch wordt dit hem nu ten laste
gelegd. Er is dan dus sprake van een schending van het verbod van
strafbaarstelling met terugwerkende krach
en Casusanalyses
Werkgroep Strafrecht
Week 1:
Liberalisme Communitarisme Functionalisme
Algemeen - individu - gemeenschap - Het
- bescherming bepaalt efficiëntiebeginsel
klassieke - en het
grondrechten democratiegedach effectiviteitsbeginse
- te l
machtsinperking
Materieel - schadebeginsel - strafwaardigheid - Effecten van
recht verschilt strafbaarstelling
Formeel recht - integriteit - OM bepaalt over -
- voldoende vervolging in Opsporingsbevoegd
rechtsbeschermin belang van de heid effectief en
g gemeenschap efficiënt
Sanctierecht - proportionele - - Strafdoel:
vergelding immoraliteitsoorde preventie
el van de - taakstraf >
samenleving gevangenisstraf
- vergelding
Pop-up onderzoeksopdracht 2
(a). Art. 425 sub 2 Sr (niet beteugelen dier) en Art. 300 Sr (mishandeling)
(b). Art. 450 Sr (het niet begraven of cremeren van een lijk)
(c). Art. 189 Sr (verhelpen of helpen van een voortvluchtige)
Leesopdrachten:
1. Wat zijn de voorwaarden voor strafbaarheid en wat houdt ieder van
deze voorwaarden in?
Er zijn vier voorwaarden waaraan moet worden voldaan voordat iemand gestraft
kan worden, dat zijn de volgende:
- menselijke gedraging: alleen gedragingen van personen kunnen worden
vervolgd en gestraft
- wettelijke delictsomschrijving: gedragingen die strafbaar zijn moeten zijn
gegeven in de strafwet
- wederrechtelijkheid: het gedrag moet in strijd zijn met het recht en deze moet
niet gerechtvaardigd worden
- verwijtbaarheid: er moet sprake zijn van schuld, en iemand had zich
redelijkerwijs anders kunnen gedragen dan wat hij deed
2. Wat zijn bestanddelen en wat zijn elementen?
De bestanddelen zijn kleinere onderdelen van de delictsomschrijving die vervuld
moeten worden. De elementen bestaan uit de wederrechtelijkheid en de
verwijtbaarheid samen.
3. Welke redenen kan de wetgever hebben om bepaald gedrag strafbaar te
stellen?
, 4. Wat houden de drie invalshoeken op het strafrecht in en wat is de functie van
deze invalshoeken?
5. Waarom wordt wel gesteld dat het strafrecht een symbolische functie heeft?
6. In hoeverre is het mogelijk een zuiver onderscheid te maken tussen het
strafrecht en andere rechtsgebieden
7. Wat betekent het dat het strafrecht als ultimum remedium moet worden
beschouwd?
Week 2:
1.
Bestanddeel met geweldpleging uit art. 312 Sr:
Met gevangenisstraf van ten hoogste negen jaren of geldboete van de vijfde
categorie wordt gestraft (1) diefstal, (2) voorafgegaan, vergezeld of gevolgd (3)
van geweld of bedreiging met geweld tegen personen, (4) gepleegd met het
oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij
betrapping op heter daad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf
hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te
verzekeren.
Bestanddelen uit art. 310 Sr:
Hij die (1) enig goed dat geheel of ten dele (2) aan een ander toebehoort (3)
wegneemt, (4) met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
wordt, als schuldig aan diefstal, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste
vier jaren of geldboete van de vierde categorie.
2.
De raadsman doet hier een beroep op het lex certa-beginsel, het
legaliteitsbeginsel en het verbod op strafbaarstelling met terugwerkende kracht.
Het lex certa-beginsel houdt in dat de formulering van de strafbare feiten
voldoende duidelijk moet zijn, zodat er met betrekking tot de rechtszekerheid een
heldere afgrenzing van de strafbaarheid valt af te lezen. Dat is hier niet het
geval, want dat wat ‘onbehoorlijk’ gedrag inhoud is volgens de raadsman te
vaag. Daarnaast volgt uit het legaliteitsbeginsel, dat is neergelegd in art. 1 Sr,
dat een gedraging alleen strafbaar kan zijn als er op het moment van plegen een
wet bestond die de gedraging strafbaar stelde. Daar is in de casus een schending
van, want Klaas heeft zich ‘onbehoorlijk’ gedragen op 9 juli en pas op 1
september is art. 78 sub d APV in werking getreden; dit wil dus zeggen dat er op
het moment van het plegen van de gedraging nog geen wet bestond die de
gedraging strafbaar stelde. Daarnaast kan de raadsman zich ook beroepen op
het verbod van strafbaarstelling met terugwerkende kracht (lex previa beginsel),
dit beginsel is ook terug te vinden in art. 1 Sr (en art. 16 Gw en art. 7 EVRM). In
deze casus bestond er dus nog geen wet die de gedraging strafbaar stelde op het
moment dat klaas de gedraging begin, maar toch wordt dit hem nu ten laste
gelegd. Er is dan dus sprake van een schending van het verbod van
strafbaarstelling met terugwerkende krach