Psychologie (KU Leuven – P0M35a)
Studiewijzer 2025, 2de bachelor. R. Janssen
Inleiding
• Ecologische validiteit: De mate waarin onderzoeksresultaten toepasbaar zijn op het
echte leven en dus buiten het laboratorium relevant blijven.
• Economisch determinisme: De opvatting dat economische factoren in grote mate het
maatschappelijke, culturele en zelfs psychologische leven bepalen.
• Essentialistische visie op emoties: Benadering waarbij emoties worden gezien als
universele, biologische reacties die vastliggen in de menselijke natuur.
• Eurocentrisme: Wereldbeeld waarbij de Europese cultuur als norm wordt genomen en
andere culturen ondergeschikt of minder ontwikkeld worden voorgesteld.
• Functieleer: Tak van de psychologie die zich bezighoudt met basisprocessen zoals
geheugen, aandacht, perceptie, motivatie, etc.
• Fysiologie: Wetenschap die de levensverrichtingen van organismen bestudeert; vormt
een biologische basis voor psychologisch onderzoek.
• WEIRD: Acroniem voor Western, Educated, Industrialized, Rich, Democratic – verwijst
naar het beperkte deelnemersprofiel van veel psychologisch onderzoek.
Geschiedschrijving
• Anachronisme: Fout waarbij men hedendaagse inzichten, termen of waarden
projecteert op het verleden.
• Constructie van de psychologische realiteit: Het idee dat psychologische begrippen en
ervaringen niet universeel zijn, maar gevormd worden door culturele en historische
context.
• Constructivistische visie: Opvatting dat psychologische kennis geconstrueerd is,
afhankelijk van taal, cultuur en tijd.
,• Externalisme: Verklaring van wetenschappelijke ontwikkeling op basis van
maatschappelijke, culturele of politieke context.
• Great man view / Grotefigurengeschiedenis: Benadering waarin de geschiedenis wordt
verteld aan de hand van invloedrijke individuen, vaak ten koste van bredere processen.
• Hedendaagse benadering: Kijkt kritisch naar de geschiedenis van de psychologie en
plaatst deze in zijn culturele en sociale context.
• Historiografie: De studie van hoe geschiedenis wordt geschreven; reflectie op methodes
en perspectieven.
• Homo economicus: Mensbeeld waarbij de mens rationeel handelt om eigenbelang te
maximaliseren.
• Instrumentalistische visie: Idee dat theorieën nuttige hulpmiddelen zijn zonder
noodzakelijkerwijs een ultieme waarheid te representeren.
• Internalisme: Benadering waarbij de nadruk ligt op de interne, logische voortgang van
wetenschappelijke theorieën.
• Linguïstisch determinisme: De taal die we spreken beïnvloedt of bepaalt onze
denkpatronen.
• Matilda-effect: Situatie waarin bijdragen van vrouwelijke wetenschappers minder
erkenning krijgen dan die van mannen.
• Matteuseffect: Principe waarbij gevestigde wetenschappers meer erkenning krijgen dan
nieuwkomers, zelfs bij gelijke prestaties.
• MINE versus OURS: Twee visies op emoties: intern/essentieel (MINE) versus
sociaal/contextueel (OURS).
• Ortgeist: De 'plaatsgeest' of regionale culturele context waarin ideeën ontstaan.
• Perspectivisme: Idee dat alle kennis gevormd wordt vanuit een bepaald standpunt of
perspectief.
• Presentisme: De neiging om het verleden te interpreteren en beoordelen vanuit
hedendaagse waarden.
• Realistische visie: Veronderstelling dat psychologische fenomenen objectief bestaan,
onafhankelijk van observatie.
• Simplificatie: Overmatig vereenvoudigen van complexe historische ontwikkelingen.
, • Situering in tijd en ruimte: Begrip dat psychologische ideeën enkel begrepen kunnen
worden binnen hun historisch en cultureel kader.
• Sociaal-constructivisme: Visie dat kennis ontstaat uit sociale interacties en gedeelde
overtuigingen binnen een cultuur.
• Teleologisch: Redenering waarbij geschiedenis wordt voorgesteld als doelgericht
proces, met een vooraf bepaald eindpunt.
• Traditionele benadering: Geschiedschrijving waarbij psychologie wordt voorgesteld als
een lineair en cumulatief wetenschappelijk succesverhaal.
• Whig-geschiedschrijving: Geschiedenis interpreteren alsof alle ontwikkelingen leiden
naar de huidige 'beste' toestand.
• Zeitgeist: De tijdsgeest of algemene culturele en intellectuele sfeer van een bepaalde
periode.
15de–16de eeuw (Renaissance)
• Atomisme: Filosofische leer die stelt dat alles in de wereld is opgebouwd uit ondeelbare
deeltjes (atomen).
• Axiomatisch systeem: Systeem waarbij kennis wordt opgebouwd vanuit enkele
grondstellingen (axioma's) en logische afleidingen.
• Ballistiek: Wetenschap die zich bezighoudt met de beweging van projectielen; speelde
een rol in het loslaten van Aristotelische fysica.
• Beeldenstorm: Vernieling van katholieke beelden en kerken tijdens de Reformatie in de
16de eeuw.
• Camera obscura: Voorloper van de fotocamera, toont hoe beelden projecteren via een
klein gaatje werkt; belangrijk voor visueel denken.
• Contrareformatie: Reactie van de katholieke kerk op de Reformatie, o.a. via
hervormingen en de inquisitie.
• Copernicaanse revolutie: Wetenschappelijke revolutie waarin Copernicus het
heliocentrisch model voorstelde i.p.v. het geocentrische.
• Derde stand: De burgerij en boerenklasse; stond tegenover de adel en geestelijkheid in
het ancien régime.
• Driestandenmaatschappij: Middeleeuwse indeling in adel, geestelijkheid en derde
stand.