100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached 4.2 TrustPilot
logo-home
Summary

Nederlandse samenvatting van Engelse arresten Internationaal Recht

Rating
-
Sold
-
Pages
40
Uploaded on
27-04-2025
Written in
2024/2025

Nederlandse samenvatting van Engelse arresten Internationaal Recht

Institution
Course











Whoops! We can’t load your doc right now. Try again or contact support.

Written for

Institution
Study
Course

Document information

Uploaded on
April 27, 2025
Number of pages
40
Written in
2024/2025
Type
Summary

Subjects

Content preview

Tekst 1
1. De zaak van de S.S. Lotus, P.C.I.J. Serie A - No. 10 -
7 september 1927

[p5]

Bij een speciale overeenkomst, ondertekend te Genève op 12 oktober 1926, tussen de regeringen van de Franse
en Turkse Republieken en ingediend bij de griffie van het Hof, overeenkomstig artikel 40 van het Statuut en artikel
35 van het Reglement van het Hof, op 4 januari 1927, door de diplomatieke vertegenwoordigers bij het
Permanent Hof van Internationale Justitie van de genoemde regeringen, is aan het laatstgenoemde de kwestie
voorgelegd van de rechtsmacht die is ontstaan tussen hen naar aanleiding van de aanvaring die plaatsvond op 2
augustus 1926, op volle zee tussen de stoomschepen Boz-Kourt en Lotus.

Volgens de speciale overeenkomst dient het Hof de volgende vragen te beslissen:

(1) Heeft Turkije, in strijd met artikel 15 van het Verdrag van Lausanne van 24 juli 1923, met betrekking tot de
voorwaarden van verblijf en zaken en rechtsmacht, gehandeld in strijd met de beginselen van internationaal recht
- en zo ja, welke beginselen - door het instellen, na de aanvaring die plaatsvond op 2 augustus 1926, op volle zee
tussen het Turkse stoomschip Boz-Kourt en het Franse stoomschip Lotus en na de aankomst van het Franse
stoomschip te Constantinopel, alsmede tegen de kapitein van het Turkse stoomschip-joint strafrechtelijke
procedures in te stellen tegen M. Demons, officier van de wacht aan boord van de Lotus ten tijde van de
aanvaring, ten gevolge van het verlies van de acht Turkse zeelieden en passagiers?

(2) Dient het antwoord bevestigend te luiden op de eerste vraag, welke geldelijke schadevergoeding is dan
verschuldigd aan M. Demons, mits deze verschuldigd is, overeenkomstig de beginselen van het internationaal
recht, en hoe dient deze schadevergoeding te worden vastgesteld?

(...)

[p10]

Volgens de verklaringen die door de gemachtigden van de partijen in hun schriftelijke stukken en in hun
pleidooien voor het Hof zijn ingediend, zijn de feiten die aan de oorsprong van de zaak liggen als volgt
overeengekomen:

Op 2 augustus 1926, net voor middernacht, vond een aanvaring plaats tussen het Franse poststoomschip Lotus,
op weg naar Constantinopel, en de Turkse kolenmijner Boz-Kourt, tussen vijf en zes zeemijl ten noorden van
Kaap Sigri (Mytilene). De Boz-Kourt, die in tweeën werd gesneden, zonk en acht Turkse staatsburgers die aan
boord waren kwamen om het leven. Nadat alles was gedaan wat mogelijk was om de schipbreukelingen te
helpen, van wie er tien gered konden worden, vervolgde de Lotus zijn reis naar Constantinopel, waar het op 3
augustus aankwam.

Ten tijde van de aanvaring was de officier van de wacht aan boord van de Lotus de heer Demons, een Fransman,
luitenant in de koopvaardij en eerste officier van het schip, terwijl de bewegingen van de Boz-Kourt werden geleid
door haar kapitein, Hassan Bey, die een van degenen was die uit het wrak werden gered.

Al vroeg op 3 augustus begon het Turkse parket een onderzoek naar het incident aan boord van de Lotus; en de
volgende dag, 4 augustus, overhandigde de kapitein van de Lotus zijn rapport aan de Franse consul-generaal,
die een kopie naar de havenmeester stuurde.

Op 5 augustus werd luitenant Demons op verzoek van de Turkse autoriteiten aan wal gebracht om bewijs af te
leggen. Het onderzoek, de duur waarvan overigens de vertraging van het vertrek van de [p11] Lotus
veroorzaakte, leidde tot de plaatsing onder arrest van luitenant Demons zonder voorafgaande kennisgeving aan
de Franse consul-generaal - en Hassan Bey, onder andere. Deze arrestatie, die door de Turkse agent werd
gekarakteriseerd als een preventieve hechtenis (arrestation préventive), werd bewerkstelligd om ervoor te zorgen
dat de strafvervolging die tegen de twee officieren was ingesteld, op aanklacht van doodslag, door de openbare
aanklager van Stamboel, op de klacht van de families van de slachtoffers van de aanvaring, zijn normale gang
zou volgen.

,De zaak werd in eerste instantie behandeld door de Strafrechtbank van Stamboel op 11 augustus. Bij die
gelegenheid diende luitenant Demons een bezwaarschrift in bij het Hof waarin hij stelde dat de Turkse
rechtbanken geen rechtsmacht hadden; het Hof verwierp echter zijn bezwaar. Toen de procedure werd hervat op
11 september, werd luitenant Demons op borgtocht vrijgelaten; dit verzoek werd ingewilligd op 13 september,
waarbij de borgtocht werd vastgesteld op 6.000 Turkse ponden.

Op 15 september wees de Strafrechtbank haar vonnis, waarvan de bewoordingen niet aan het Hof zijn
meegedeeld door de Partijen. Het is echter algemeen bekend dat zij luitenant Demons veroordeelde tot tachtig
dagen gevangenisstraf en een boete van tweeëntwintig pond. Hassan Bey kreeg een iets zwaardere straf.

Het is ook algemeen bekend onder de Partijen dat de openbare aanklager van de Turkse Republiek beroep heeft
aangetekend tegen deze beslissing, hetgeen tot gevolg zou hebben gehad dat de tenuitvoerlegging ervan zou
worden opgeschort totdat een beslissing in hoger beroep zou zijn genomen; dat die beslissing nog niet is
genomen; maar dat de speciale overeenkomst van 12 oktober 1926 geen effect had op de opschorting van "de
strafrechtelijke procedure... die nu in Turkije gaande is".

Het optreden van de Turkse gerechtelijke autoriteiten met betrekking tot luitenant Demons gaf onmiddellijk
aanleiding tot talrijke diplomatieke stappen van de Franse regering of haar vertegenwoordigers in Turkije, hetzij
protesterend tegen de arrestatie van luitenant Demons of zijn vrijlating eisend, hetzij met het oog op het verkrijgen
van de overdracht van de zaak van de Turkse rechtbanken naar de Franse rechtbanken.

Als gevolg van deze stappen verklaarde de regering van de Turkse Republiek op 2 september 1926 dat "zij geen
bezwaar zou hebben tegen de verwijzing van het jurisdictieconflict naar het Hof in Den Haag".

(...)

[p12]

1. - De aanvaring die plaatsvond op 2 augustus 1926 tussen de S.S. Lotus, varend onder Franse vlag, en de S.S.
Boz-Kourt, varend onder Turkse vlag, vond plaats op volle zee: de territoriale jurisdictie van enige andere Staat
dan Frankrijk en Turkije komt derhalve niet in aanmerking.

2. - De schending, indien die er is, van het internationaal recht zou hebben bestaan in het instellen van een
strafrechtelijke procedure tegen luitenant Demons. Het betreft hier geen vraag met betrekking tot een bepaalde
stap in deze procedure - zoals zijn in staat van beschuldigingstelling, zijn arrestatie, zijn voorlopige hechtenis of
het vonnis dat door de Strafrechtbank van Stamboel is gewezen - maar juist het feit dat de Turkse rechtbanken
strafrechtelijke jurisdictie uitoefenden. Daarom hebben de argumenten die door de Partijen in beide fasen van
[p13] de procedure naar voren zijn gebracht uitsluitend betrekking op de vraag of Turkije al dan niet, volgens de
beginselen van internationaal recht, jurisdictie had om in deze zaak te vervolgen.

De Partijen zijn het erover eens dat het Hof zich niet hoeft te buigen over de vraag of de vervolging in
overeenstemming was met het Turkse recht; het hoeft derhalve niet te onderzoeken of Turkse wetsbepalingen die
door de Turkse autoriteiten in deze zaak zijn aangehaald, werkelijk van toepassing waren, of dat de wijze waarop
de procedure tegen luitenant Demons is gevoerd een rechtsweigering zou kunnen vormen; en bijgevolg is een
schending van het internationaal recht. De discussies hebben uitsluitend betrekking op de vraag of strafrechtelijke
jurisdictie in deze zaak bestaat of niet.

(...)

[p15]

Het Hof wordt verzocht uit te spreken of de beginselen van internationaal recht Turkije al dan niet beletten een
strafrechtelijke procedure tegen luitenant Demons in te stellen op grond van Turks recht. Noch de conformiteit van
artikel 6 op zichzelf met de beginselen van internationaal recht, noch de toepassing van dat artikel door de Turkse
autoriteiten vormt het punt van geschil; het is juist het feit van het instellen van de procedure dat volgens Frankrijk
in strijd is met die beginselen. Aldus protesteerde de Franse regering onmiddellijk tegen zijn arrestatie, geheel
onafhankelijk van de vraag op welke bepaling van haar wetgeving Turkije zich beriep om dit te rechtvaardigen. De




2

,argumenten die door de Franse regering in de loop van de procedure naar voren zijn gebracht en die gebaseerd
zijn op de beginselen die de navigatie op volle zee regelen, tonen aan dat zij de jurisdictie van Turkije om
luitenant Demons te vervolgen zou betwisten, zelfs indien die vervolging gebaseerd zou zijn op een andere
bepaling van het Turkse Wetboek van Strafrecht dan artikel 6, ervan uitgaande bijvoorbeeld dat het betreffende
misdrijf, vanwege zijn gevolgen, geacht zou moeten worden op Turks grondgebied te zijn begaan. [p16]

(...)

[p18]

Het Hof, dat moet overwegen of er regels van internationaal recht zijn die mogelijk zijn geschonden door de
vervolging die is ingesteld op grond van het Turkse recht ten aanzien van luitenant Demons, wordt in de eerste
plaats geconfronteerd met een vraag die, blijkens de schriftelijke en mondelinge argumenten van de twee
Partijen, fundamenteel is gebleken. De Franse regering stelt dat de Turkse rechtbanken, om jurisdictie te hebben,
moeten kunnen wijzen op een titel tot jurisdictie die door het internationaal recht ten gunste van Turkije wordt
erkend. De Turkse regering daarentegen is van mening dat artikel 15 Turkse jurisdictie toestaat telkens wanneer
een dergelijke jurisdictie niet in strijd komt met een beginsel van internationaal recht.

De laatstgenoemde opvatting lijkt in overeenstemming te zijn met de speciale overeenkomst zelf, nr. 1 waarvan
het Hof verzoekt uit te spreken of Turkije in strijd heeft gehandeld met de beginselen van internationaal recht en,
zo ja, welke beginselen. Volgens de speciale overeenkomst is het derhalve geen kwestie van het vaststellen van
beginselen die Turkije zouden toestaan een strafrechtelijke procedure in te stellen, maar van het formuleren van
de beginselen, indien die er zijn, die door een dergelijke procedure zouden kunnen zijn geschonden.

Deze manier van de vraag te stellen wordt ook ingegeven door de aard zelf en de bestaande omstandigheden
van het internationaal recht.

Internationaal recht regelt de betrekkingen tussen onafhankelijke Staten. De regels van het internationaal recht
die bindend zijn voor Staten vloeien derhalve voort uit hun eigen vrije wil, zoals die tot uitdrukking komt in
verdragen of door gebruiken die algemeen worden aanvaard als beginselen die zijn vastgesteld om de
betrekkingen tussen deze co-existerende onafhankelijke gemeenschappen te reguleren met het oog op het
bereiken van gemeenschappelijke doelen. Beperkingen op de onafhankelijkheid van Staten kunnen niet worden
verondersteld.

De eerste en voornaamste beperking die door het internationaal recht aan een Staat wordt opgelegd is dat - bij
gebreke van een andersluidende dwingende regel - deze zijn macht in geen enkele vorm mag uitoefenen op het
grondgebied van een andere Staat. Deze jurisdictie is in die zin territoriaal; zij kan niet door een Staat buiten zijn
eigen grondgebied [p19] worden uitgeoefend, behalve krachtens een dwingende regel die voortvloeit uit
internationaal gewoonterecht of uit een verdrag.

Hieruit volgt echter niet dat het internationaal recht een Staat verbiedt jurisdictie uit te oefenen op zijn eigen
grondgebied ten aanzien van handelingen die in het buitenland hebben plaatsgevonden, en waarbij het niet kan
steunen op een dwingende regel van internationaal recht. Een dergelijk verbod zou slechts houdbaar zijn indien
het internationaal recht een algemeen verbod zou inhouden voor Staten om de toepassing van hun wetten en de
jurisdictie van hun rechtbanken uit te breiden tot personen, eigendommen en handelingen buiten hun
grondgebied, en indien, als uitzondering op dit algemene verbod, het Staten zou toestaan dit te doen in bepaalde
specifieke gevallen. Maar dit is zeker niet het geval volgens het huidige internationaal recht. Verre van een
algemeen verbod op te leggen dat Staten de toepassing van hun wetten en de jurisdictie van hun rechtbanken
niet mogen uitbreiden tot personen, eigendommen en handelingen buiten hun grondgebied, laat het hen in dit
opzicht een ruime mate van vrijheid van beoordelingsvrijheid, die slechts in bepaalde gevallen door verbiedende
regels wordt beperkt; wat andere gevallen betreft, blijft elke Staat vrij om de beginselen aan te nemen die hij als
de beste en meest geschikte beschouwt.

Deze beoordelingsvrijheid die het internationaal recht aan Staten laat, verklaart de grote verscheidenheid aan
regels die zij hebben kunnen aannemen zonder bezwaren of klachten van andere Staten;

het is om de moeilijkheden te verhelpen die voortvloeien uit een dergelijke verscheidenheid dat er reeds vele
jaren, zowel in Europa als in Amerika, pogingen zijn ondernomen om verdragen op te stellen waarvan het effect




3

, precies zou zijn om de beoordelingsvrijheid die Staten op dit moment in dit opzicht hebben volgens het
internationaal recht te beperken, aldus de bestaande lacunes met betrekking tot jurisdictie op te vullen of de
conflicterende jurisdicties die voortvloeien uit de diversiteit van de door de verschillende Staten aangenomen
beginselen op te heffen.

In deze omstandigheden kan van een Staat slechts worden verlangd dat hij de grenzen niet overschrijdt die het
internationaal recht aan zijn jurisdictie stelt; binnen deze grenzen berust zijn recht om jurisdictie uit te oefenen op
zijn soevereiniteit.

Hieruit volgt dat de stelling van de Franse regering, dat Turkije in elk geval een regel van internationaal recht
moet kunnen aanhalen die haar machtigt om jurisdictie uit te oefenen, in strijd is met de algemeen aanvaarde
interpretatie van artikel 13 van het Verdrag van Lausanne. Met betrekking tot de bewoordingen van artikel 15 en
de interpretatie [p20] die het Hof daaraan zojuist heeft gegeven, zou deze stelling van toepassing zijn op zowel
civiele als strafzaken, en zou zij van toepassing zijn onder voorwaarden van absolute wederkerigheid tussen
Turkije en de andere verdragsluitende partijen; in de praktijk zou zij daarom in veel gevallen leiden tot een
verlamming van de werking van de rechtbanken, wegens de onmogelijkheid om een algemeen aanvaarde regel
aan te halen die de uitoefening van hun jurisdictie zou ondersteunen.

Niettemin moet worden onderzocht of de voorgaande overwegingen werkelijk van toepassing zijn op
strafrechtelijke jurisdictie, of dat deze jurisdictie mogelijk door een ander beginsel wordt beheerst: dit zou het
gevolg kunnen zijn van het nauwe verband dat lange tijd heeft bestaan tussen de opvatting van de hoogste
strafrechtelijke jurisdictie en die van een Staat, en ook van het bijzondere belang van strafrechtelijke jurisdictie
vanuit het oogpunt van het individu.

Hoewel het waar is dat in alle rechtssystemen het beginsel van de territoriale aard van het strafrecht
fundamenteel is, is het evenzeer waar dat bijna al deze rechtssystemen hun werking uitbreiden tot misdrijven die
buiten het grondgebied van de Staat die ze aanneemt zijn begaan, en dat ze dit doen op manieren die van Staat
tot Staat verschillen. De territoriale aard van het strafrecht is derhalve geen absolute regel van internationaal
recht en valt geenszins samen met de territoriale soevereiniteit.

Deze situatie kan vanuit twee verschillende standpunten worden beschouwd die overeenkomen met de
respectievelijk door de Partijen ingenomen standpunten. Volgens een van deze standpunten is het beginsel van
vrijheid, krachtens hetwelk elke Staat zijn wetgeving naar eigen goeddunken kan regelen, mits dit niet in strijd
komt met een door het internationaal recht opgelegde beperking, ook van toepassing op regels die de jurisdictie
in strafzaken bepalen.

Volgens het andere standpunt, het exclusieve territoriale karakter van het recht dat op dit gebied van toepassing
is, zou een beginsel vormen dat, behoudens uitdrukkelijke andersluidende bepaling, Staten ipso facto zou
beletten hun strafrechtelijke jurisdictie buiten hun grenzen uit te oefenen; de uitzonderingen op dit speciale
beginsel, die bijvoorbeeld betrekking hebben op internationale misdrijven die gericht zijn tegen de openbare
veiligheid, zouden derhalve restrictief moeten worden geïnterpreteerd als vormen van internationaal recht. [p21]

Aannemende, ten behoeve van de argumentatie, het standpunt van de laatstgenoemde van deze twee systemen,
moet worden erkend dat, bij afwezigheid van een verdragsbepaling, de bindende kracht ervan afhangt van de
vraag of het een gewoonteregel van internationaal recht vormt. Hetzelfde geldt voor de erkenning van de
toepasselijkheid van dit systeem - aangenomen dat het als zodanig is erkend - in het betreffende geval. Hieruit
volgt, vanuit dit oogpunt, dat, alvorens vast te stellen of Turkije het recht had om een buitenlander te vervolgen
voor een misdrijf dat buiten Turkije is begaan, het noodzakelijk is om eerst vast te stellen dat dit systeem goed is
gefundeerd en dat het in het betreffende geval van toepassing is. Nu, om het eerste van deze punten vast te
stellen, moet het bewijs worden geleverd van het bestaan van een beginsel van internationaal recht dat de
vrijheid van Staten beperkt.

Bijgevolg zal, ongeacht welk van de twee hierboven beschreven systemen wordt aangenomen, het uiteindelijke
resultaat in dit specifieke geval hetzelfde zijn: de noodzaak om vast te stellen of er in het internationaal recht een
beginsel bestaat dat Turkije, in de omstandigheden van de zaak die voor het Hof ligt, zou hebben verboden
luitenant Demons te vervolgen. Bovendien, op de ene hypothese, zal dit beginsel moeten worden vastgesteld
door een nauwe analogie met de zaak in kwestie te onderzoeken; op de andere hypothese, zal het slechts
voortvloeien uit precedenten van deze aard dat het bestaan van een algemeen beginsel dat van toepassing is op




4
$3.59
Get access to the full document:

100% satisfaction guarantee
Immediately available after payment
Both online and in PDF
No strings attached


Also available in package deal

Get to know the seller

Seller avatar
Reputation scores are based on the amount of documents a seller has sold for a fee and the reviews they have received for those documents. There are three levels: Bronze, Silver and Gold. The better the reputation, the more your can rely on the quality of the sellers work.
zjeex Open Universiteit
Follow You need to be logged in order to follow users or courses
Sold
29
Member since
4 year
Number of followers
7
Documents
52
Last sold
5 days ago

3.0

1 reviews

5
0
4
0
3
1
2
0
1
0

Recently viewed by you

Why students choose Stuvia

Created by fellow students, verified by reviews

Quality you can trust: written by students who passed their tests and reviewed by others who've used these notes.

Didn't get what you expected? Choose another document

No worries! You can instantly pick a different document that better fits what you're looking for.

Pay as you like, start learning right away

No subscription, no commitments. Pay the way you're used to via credit card and download your PDF document instantly.

Student with book image

“Bought, downloaded, and aced it. It really can be that simple.”

Alisha Student

Frequently asked questions