Hoofdstukken
9 Cellular reproduction 178-191 13
10 Meiose 194-209 15
11 Patterns of inheritance 212-233 21
12 DNA 236-249 13
13 Genexpressie/regulatie 253-270 17
14 Biotechnology 274-295 21
15 Evolution 300-316 16
16 How populations evolve 319-334 15
17 Origin of species 337-350 13
18 History of life 352-375 23
19 Systematics 378-387 9
20 Prokaryoten & viruses 390-403 13
43 Ontwikkeling 851-867 16
205
,H9 CELLULAR RESPIRATION
Cellen reproduceren met celdeling, waarbij een ouder cel zich deelt tot twee dochtercellen.
Elke dochtercel bevat een complete set genen en ongeveer de helft van het cytoplasma van
de ouder cel.
Genetische informatie zit in deoxyribonucleic acid DNA. Het is een polymeer bestaat uit
subunits genaamd nucleotiden. Elke nucleotide bestaat uit een fosfaat, een suiker en een
base.
DNA zit in chromosomen. Elke chromosoom bevat een dubbele helix DNA en eiwitten.
Genen zijn segmenten van het DNA van het chromosoom. De volgorde van de nucleotiden
in genen spellen de instructies voor het maken van eiwitten voor de cel.
Bij mitotische celdeling worden twee dochtercellen geproduceerd die precies hetzelfde zijn
als de ouder cel. Het is erg belangrijk bij groeiend weefsel, maar ook voor het dagelijkse
verversen van cellen en bij verwondingen.
De dochtercellen kunnen zich ook weer gaan delen en die (klein)dochtercellen ook weer, de
cell cycle. Veel dochtercellen differentiëren, worden gespecialiseerd voor speciale taken.
Organismen hebben drie categorieën cellen:
1. Stamcellen hebben twee belangrijke karakteristieke eigenschappen: (1)
self-renewal, ze kunnen zich blijven delen doordat één dochtercel meestal een
stamcel blijft, en (2) potency, de dochtercellen kunnen veel verschillende
gespecialiseerde functies krijgen. De cellulaire omgeving, de cocktail groeihormonen
die worden afgegeven door naburige cellen, bepalen waar de stamcel tot
differentieert. De stamcellen van planten heten meristem cells.
2. Andere cellen die zich kunnen delen. Sommige gedifferentieerde cellen kunnen zich
ook nog delen, maar hun dochtercellen kunnen nog maar differentiëren tot een of
twee celtypes.
3. Permanent gedifferentieerde cellen. Sommige cellen differentiëren en kunnen zich
daarna nooit meer delen.
Sexuele reproductie vindt plaats wanneer twee gameten fuseren en er zo nakomelingen
ontstaan.
Reproductie waarbij nakomelingen worden gevormd door één ouder, heet aseksuele
reproductie. De nakomelingen zijn genetisch identiek aan de ouder, het zijn klonen.
Bacteriën reproduceren aseksueel door iets genaamd prokaryotic fission.
Veel eukaryotische eencellige dieren reproduceren zich aseksueel met mitotische deling,
waarbij nieuwe genetisch identieke kleine versies van de ouder ontstaan.
Veel planten en schimmels kunnen zowel aseksueel als seksueel reproduceren.
Mensen klonen vaak planten en hebben ook dieren gekloond. Methode:
(1) Cellen verkrijgen uit een (bijzonder) dier.
(2) Onbevruchte eicellen worden gehaald uit een (normaal) dier van dezelfde soort.
(3) De nucleus van de eicel wordt verwijderd en vervangen door de nucleus van de cel
van het bijzondere dier.
(4) De eicel wordt gestimuleerd zich te gaan delen en wordt in de baarmoeder van een
dier van dezelfde soort geplaatst.
,Klonen is erg onsuccesvol en erg duur (maar hopelijk in
de toekomst niet meer want dan kunnen we Piep klonen!
:) )
De celcyclus van een prokaryoot bestaat uit een relatieve
lange tijd van groei, waarin de cel zijn DNA repliceert,
gevolgd door een type celdeling genaamd prokaryotic
fission (prokaryotische splijting) (ook wel binary fission):
1. Het DNA van een prokaryoot zit in een enkele,
cirkelvormige chromosoom die niet in een nucleus
zit, maar hij zit vaak vast aan de binnenkant van
het plasmamembraan van de cel.
2. Tijdens de groeifase van van de prokaryotische
cel cyclus wordt het DNA gerepliceerd, waardoor
twee identieke chromosomen ontstaan die beide
vastzitten aan het plasmamembraan.
3. Wanneer de cel groeit, wordt nieuw
plasmamembraan toegevoegd tussen de twee
plekken waar de chromosomen eraan vastzitten.
4. Wanneer de cel ongeveer twee keer zo groot is
geworden, groeit het plasmamembraan in het
midden van de cel naar binnen toe.
5. Hierdoor worden de twee cellen afgesloten en
laten ze elkaar los.
Eukaryotische chromosomen zitten los van het
cytoplasma in een celkern, omringd met membraan, en
ze zijn lineair. Ze bevatten ook veel meer en heel andere
eiwitten. Ook bevatten ze meestal veel meer DNA dan
prokaryotische chromosomen.
Het aantal chromosomen per cel varieert enorm tussen
eukaryoten.
DNA klein maken:
1. De dubbele helix zit gebonden rond eiwitten
genaamd histonen.
2. Andere eiwitten zorgen ervoor dat het DNA met de
histonen een soort springveren vormen.
3. Deze draden worden weer een soort opgevouwen.
4. Tijdens celdeling worden de chromosomen nog
een keer gevouwen.
Telomeren zijn beschermende kapjes op de uiteinden van chromosomen die geen genen
bevatten, die ervoor zorgen dat er geen genen verloren gaan tijdens celdeling. Ze zorgen er
ook voor dat chromosomen niet met elkaar in de knoop raken.
, De centromeer van een chromosoom is het midden van een chromosoom met twee taken:
(1) het houdt de twee dochter DNA dubbele helixen bij elkaar na DNA replicatie, en (2) het is
de plek waar microtubules aan binden tijdens celdeling.
De eukaryotische cel cyclus heeft twee fasen: interfase en mitotische celdeling.
De meeste eukaryotische cellen brengen hun meeste tijd door in de interfase, de periode
tussen celdelingen. Het heeft drie subfasen:
1. G1. De cel doet één of meer van de volgende drie dingen: (1) Hij groeit bijna altijd in
grootte. (2) Vaak differentieert de cel, waarbij structuren en biochemische routes
ontwikkelde worden die zorgen dat de cel een gespecialiseerde functie kan
uitvoeren. (3) De cel reageert op interne en externe signalen die bepalen of de cel
zich gaat delen of niet.
2. S. Als de cel gestimuleerd wordt om zich te gaan delen, dupliceert hij eerst zijn
chromosomen tijdens de S fase.
3. G2. De cel kan nog meer gaan groeien en de eiwitten gaan synthetiseren die nodig
zijn voor celdeling.
Sommige cellen kunnen zich na differentiatie weer gaan delen, anderen blijven voor altijd in
de G1 fase.
Mitotische celdeling bestaat uit twee processen:
1. Mitose: de deling van de nucleus. Door mitose ontstaan twee dochter nuclei die elk
een kopie bevatten van elk chromosoom.
2. Cytokinese: het verdelen van het cytoplasma. Cytokinese plaatst ongeveer de helft
van het cytoplasma, de organellen en een nieuw gevormde nuclei in elk van de twee
dochtercellen.
Elk gedupliceerd chromosoom bestaat uit twee identieke DNA dubbele helixen, genaamd
sister chromatids, die aan elkaar vastzitten aan de centromeer. Deze worden gescheiden
tijdens mitotische celdeling.
Mitose wordt verdeeld in vier fasen:
1. De profase. Er gebeuren vier grote dingen: (1) De gedupliceerde chromosomen
worden samengeperst en de nucleolus verdwijnt. (2) De spindle microtubules (spil
microtubuli) worden gevormd. (3) De nucleaire envelop wordt afgebroken. (4) De
chromosomen worden vastgepakt door de spil microtubuli.
Wanneer de gedupliceerde chromosomen worden samengeperst, wordt de spil gevormd,
bestaand uit spil microtubuli. Deze komen uit een plek die één paar microtubuli-bevattende
structuren, centriolen, bevat.
In dierlijke cellen wordt een nieuw paar centriolen gevormd tijdens de interfase, dicht bij het
bestaande paar. Tijdens de profase verplaatsen deze zich naar tegengestelde kanten van de
celkern. Het gebied rond het centriolen paar, de spindle pole (spilpaal) reguleert de formatie
van spindle microtubules.
Elke dochtercel krijgt één paar centriolen.
Wanneer de spindle microtubules worden gevormd, wordt de nucleaire envelop opgebroken,
waardoor de gedupliceerde chromosomen worden vrijgelaten. Elke sister chromatid heeft
een structuur bij zijn centromeer, genaamd een kinetochoor. Beide kinetochoren binden
9 Cellular reproduction 178-191 13
10 Meiose 194-209 15
11 Patterns of inheritance 212-233 21
12 DNA 236-249 13
13 Genexpressie/regulatie 253-270 17
14 Biotechnology 274-295 21
15 Evolution 300-316 16
16 How populations evolve 319-334 15
17 Origin of species 337-350 13
18 History of life 352-375 23
19 Systematics 378-387 9
20 Prokaryoten & viruses 390-403 13
43 Ontwikkeling 851-867 16
205
,H9 CELLULAR RESPIRATION
Cellen reproduceren met celdeling, waarbij een ouder cel zich deelt tot twee dochtercellen.
Elke dochtercel bevat een complete set genen en ongeveer de helft van het cytoplasma van
de ouder cel.
Genetische informatie zit in deoxyribonucleic acid DNA. Het is een polymeer bestaat uit
subunits genaamd nucleotiden. Elke nucleotide bestaat uit een fosfaat, een suiker en een
base.
DNA zit in chromosomen. Elke chromosoom bevat een dubbele helix DNA en eiwitten.
Genen zijn segmenten van het DNA van het chromosoom. De volgorde van de nucleotiden
in genen spellen de instructies voor het maken van eiwitten voor de cel.
Bij mitotische celdeling worden twee dochtercellen geproduceerd die precies hetzelfde zijn
als de ouder cel. Het is erg belangrijk bij groeiend weefsel, maar ook voor het dagelijkse
verversen van cellen en bij verwondingen.
De dochtercellen kunnen zich ook weer gaan delen en die (klein)dochtercellen ook weer, de
cell cycle. Veel dochtercellen differentiëren, worden gespecialiseerd voor speciale taken.
Organismen hebben drie categorieën cellen:
1. Stamcellen hebben twee belangrijke karakteristieke eigenschappen: (1)
self-renewal, ze kunnen zich blijven delen doordat één dochtercel meestal een
stamcel blijft, en (2) potency, de dochtercellen kunnen veel verschillende
gespecialiseerde functies krijgen. De cellulaire omgeving, de cocktail groeihormonen
die worden afgegeven door naburige cellen, bepalen waar de stamcel tot
differentieert. De stamcellen van planten heten meristem cells.
2. Andere cellen die zich kunnen delen. Sommige gedifferentieerde cellen kunnen zich
ook nog delen, maar hun dochtercellen kunnen nog maar differentiëren tot een of
twee celtypes.
3. Permanent gedifferentieerde cellen. Sommige cellen differentiëren en kunnen zich
daarna nooit meer delen.
Sexuele reproductie vindt plaats wanneer twee gameten fuseren en er zo nakomelingen
ontstaan.
Reproductie waarbij nakomelingen worden gevormd door één ouder, heet aseksuele
reproductie. De nakomelingen zijn genetisch identiek aan de ouder, het zijn klonen.
Bacteriën reproduceren aseksueel door iets genaamd prokaryotic fission.
Veel eukaryotische eencellige dieren reproduceren zich aseksueel met mitotische deling,
waarbij nieuwe genetisch identieke kleine versies van de ouder ontstaan.
Veel planten en schimmels kunnen zowel aseksueel als seksueel reproduceren.
Mensen klonen vaak planten en hebben ook dieren gekloond. Methode:
(1) Cellen verkrijgen uit een (bijzonder) dier.
(2) Onbevruchte eicellen worden gehaald uit een (normaal) dier van dezelfde soort.
(3) De nucleus van de eicel wordt verwijderd en vervangen door de nucleus van de cel
van het bijzondere dier.
(4) De eicel wordt gestimuleerd zich te gaan delen en wordt in de baarmoeder van een
dier van dezelfde soort geplaatst.
,Klonen is erg onsuccesvol en erg duur (maar hopelijk in
de toekomst niet meer want dan kunnen we Piep klonen!
:) )
De celcyclus van een prokaryoot bestaat uit een relatieve
lange tijd van groei, waarin de cel zijn DNA repliceert,
gevolgd door een type celdeling genaamd prokaryotic
fission (prokaryotische splijting) (ook wel binary fission):
1. Het DNA van een prokaryoot zit in een enkele,
cirkelvormige chromosoom die niet in een nucleus
zit, maar hij zit vaak vast aan de binnenkant van
het plasmamembraan van de cel.
2. Tijdens de groeifase van van de prokaryotische
cel cyclus wordt het DNA gerepliceerd, waardoor
twee identieke chromosomen ontstaan die beide
vastzitten aan het plasmamembraan.
3. Wanneer de cel groeit, wordt nieuw
plasmamembraan toegevoegd tussen de twee
plekken waar de chromosomen eraan vastzitten.
4. Wanneer de cel ongeveer twee keer zo groot is
geworden, groeit het plasmamembraan in het
midden van de cel naar binnen toe.
5. Hierdoor worden de twee cellen afgesloten en
laten ze elkaar los.
Eukaryotische chromosomen zitten los van het
cytoplasma in een celkern, omringd met membraan, en
ze zijn lineair. Ze bevatten ook veel meer en heel andere
eiwitten. Ook bevatten ze meestal veel meer DNA dan
prokaryotische chromosomen.
Het aantal chromosomen per cel varieert enorm tussen
eukaryoten.
DNA klein maken:
1. De dubbele helix zit gebonden rond eiwitten
genaamd histonen.
2. Andere eiwitten zorgen ervoor dat het DNA met de
histonen een soort springveren vormen.
3. Deze draden worden weer een soort opgevouwen.
4. Tijdens celdeling worden de chromosomen nog
een keer gevouwen.
Telomeren zijn beschermende kapjes op de uiteinden van chromosomen die geen genen
bevatten, die ervoor zorgen dat er geen genen verloren gaan tijdens celdeling. Ze zorgen er
ook voor dat chromosomen niet met elkaar in de knoop raken.
, De centromeer van een chromosoom is het midden van een chromosoom met twee taken:
(1) het houdt de twee dochter DNA dubbele helixen bij elkaar na DNA replicatie, en (2) het is
de plek waar microtubules aan binden tijdens celdeling.
De eukaryotische cel cyclus heeft twee fasen: interfase en mitotische celdeling.
De meeste eukaryotische cellen brengen hun meeste tijd door in de interfase, de periode
tussen celdelingen. Het heeft drie subfasen:
1. G1. De cel doet één of meer van de volgende drie dingen: (1) Hij groeit bijna altijd in
grootte. (2) Vaak differentieert de cel, waarbij structuren en biochemische routes
ontwikkelde worden die zorgen dat de cel een gespecialiseerde functie kan
uitvoeren. (3) De cel reageert op interne en externe signalen die bepalen of de cel
zich gaat delen of niet.
2. S. Als de cel gestimuleerd wordt om zich te gaan delen, dupliceert hij eerst zijn
chromosomen tijdens de S fase.
3. G2. De cel kan nog meer gaan groeien en de eiwitten gaan synthetiseren die nodig
zijn voor celdeling.
Sommige cellen kunnen zich na differentiatie weer gaan delen, anderen blijven voor altijd in
de G1 fase.
Mitotische celdeling bestaat uit twee processen:
1. Mitose: de deling van de nucleus. Door mitose ontstaan twee dochter nuclei die elk
een kopie bevatten van elk chromosoom.
2. Cytokinese: het verdelen van het cytoplasma. Cytokinese plaatst ongeveer de helft
van het cytoplasma, de organellen en een nieuw gevormde nuclei in elk van de twee
dochtercellen.
Elk gedupliceerd chromosoom bestaat uit twee identieke DNA dubbele helixen, genaamd
sister chromatids, die aan elkaar vastzitten aan de centromeer. Deze worden gescheiden
tijdens mitotische celdeling.
Mitose wordt verdeeld in vier fasen:
1. De profase. Er gebeuren vier grote dingen: (1) De gedupliceerde chromosomen
worden samengeperst en de nucleolus verdwijnt. (2) De spindle microtubules (spil
microtubuli) worden gevormd. (3) De nucleaire envelop wordt afgebroken. (4) De
chromosomen worden vastgepakt door de spil microtubuli.
Wanneer de gedupliceerde chromosomen worden samengeperst, wordt de spil gevormd,
bestaand uit spil microtubuli. Deze komen uit een plek die één paar microtubuli-bevattende
structuren, centriolen, bevat.
In dierlijke cellen wordt een nieuw paar centriolen gevormd tijdens de interfase, dicht bij het
bestaande paar. Tijdens de profase verplaatsen deze zich naar tegengestelde kanten van de
celkern. Het gebied rond het centriolen paar, de spindle pole (spilpaal) reguleert de formatie
van spindle microtubules.
Elke dochtercel krijgt één paar centriolen.
Wanneer de spindle microtubules worden gevormd, wordt de nucleaire envelop opgebroken,
waardoor de gedupliceerde chromosomen worden vrijgelaten. Elke sister chromatid heeft
een structuur bij zijn centromeer, genaamd een kinetochoor. Beide kinetochoren binden