H4 Cell Structure and Function 90 19 ja ja
H5 Cell Membrane Structure and Function 113 15 ja nee
H6 Energy Flow In The Life Of A Cell 131 12 ja ja
H7 Capturing Solar Energy: Photosynthesis 146 11 ja ja
H8 Harvesting Energy: Glycolysis and Cellular Respiration 161 12 ja ja
H27 Population Growth and Regulation 528 18 ja ja
H28 Community Interactions 550 18 ja ja
H29 Energy Flow and Nutrient Cycling in Ecosystems 571 18 ja nee
H31 Conserving Earth's Diversity 621 17 ja ja
H44 Plant Anatomy and Nutrient Transport 872 17 ja ja
,LESSEN
03/02/21 Verbranding
Mitochondriën hebben een binnen- en buitenmembraan. De matrix zit ertussen, daar vindt
de citroenzuurcyclus plaats.
ATP is als een opgeladen batterij -> ADP+P.
Fosfaatsysteem
- ATP voorraad aanwezig
- Creatinefosfaat (ATP)
Melkzuursysteem
- Anaerobe dissimilatie
Zuurstofsysteem
Fosfaatsysteem
- Veel snelle, witte spiervezels
- Kortdurende belasting
- Hoge intensiteit
- ATP/CP voorraad
- 10-12 seconden
- Tot 18 seconden bij getrainden.
Melkzuursysteem
- Relatief meer witte spiervezels dan rode spiervezels
- Fosfaatsysteem
- Melkzuursysteem
- Tot ongeveer 1 minuut
Zuurstofsysteem
- 80% langzame, rode spiervezels
- Myoglobine-eiwit (rood) in spiervezel voor O2 binding
- Aerobe dissimilatie
Aerobe dissimilatie:
1. Glycolyse
2. Decarboxylering
a. C wordt van C3 molecuul afgehaald. CO2 en NADH komen vrij.
3. Krebs- of citroenzuurcyclus
a. Gaat met stof samen en die stof komt ook weer terug
b. C2 bindt met C4 molecuul, wordt C6
c. C6 wordt C5
d. C5 wordt C4 molecuul
e. C4 molecuul kan weer met nieuw C2 molecuul
f. NADH en FADH2 ontstaan
4. Ademhalingsketen- of oxidatieve fosforylering
a. Tussen membranen komt hoge concentratie H+ ionen, concentratie gradiënt
zorgt ervoor dat H+ terugschiet door eiwit.
b. Energie wordt gebruikt om … te koppelen aan …
,FADH2 heeft energie voor 2 ATP, NADH heeft energie voor 3 ATP.
De vrijgekomen elektronen worden gekoppeld aan O2 en worden water.
Uit 1 mol glucose kan 38 mol ATP produceren, vaak 36.
Rode spiervezels
02/03/21 Populatiegroei en eilandtheorie (H27)
Eilandtheorie
Afhankelijk van:
- Grootte eiland
- Hoe ver van vasteland
- Aantal soorten aan begin
Populatiegroei / r en K selectie
Exponentiële groei (J curve) G=r*N
Logistieke groei (S curve) G=r*N*((K-N)/K)
r=(B-D)/N
N(t) = N ( 1 + r )t
Dichtheidsafhankelijke factoren:
- Concurrentie
- Cyclus
- Predatie
r/K strategie
- Aantal geboorten : aantal overlevenden
- r strategie: veel nakomelingen, weinig blijven over
- K strategie: weinig nakomelingen, wel goed verzorgen dus lang leven
-
Eilandtheorie
Eilanden
- Geïsoleerd van het vaste land
- Reproductieve isolatie
- Beperkt oppervlak
- Kleine populaties ondergaan meer genetic drift
- Vaak vulkanisch van oorsprong
- Enorm vruchtbare bodem
- Gekoloniseerd door weinig individuen per soort → Founder effect (Amish,
allelfrequentie verstoord)
- Adaptieve radiatie door veel vrije niches
- Milieuomstandigheden verschillen van het vaste land
- Andere selectiedruk (natuurlijke selectie is anders)
Hoe groter het eiland, hoe groter het verschillend aantal soorten.
, Minder soorten bij meer afgelegen eiland.
Biodiversiteit op eilanden is afhankelijk van afstand tot platteland en grootte van eiland.
S=I+s-E
S Aantal soorten op eiland
I Immigratie
s soortvorming
E Extinctie
Eilandeffect, de wet van Foster
Dieren op eilanden zijn groter bij afwezigheid van predatoren.
Dieren op eilanden zijn kleiner bij kleine hoeveelheid voedsel.
10/03/2021 Ecologie
Individu 1 organisme.
Populatie
Levensgemeenschap Alle populaties in een ecosysteem.
Ecosysteem Een bepaald gebied, waarbinnen biotische en abiotische
factoren een eenheid vormen.
Voedselketen Een reeks soorten, waarbij elke soort de voedselbron is voor
de volgende soort. Planten zijn de eerste schakel
Voedselweb/-net Alle voedselrelaties in een ecosysteem.
(Pijl naar gegeten dier!)
De levenloze natuur = autotroof
De levende natuur = heterotroof
H5 Cell Membrane Structure and Function 113 15 ja nee
H6 Energy Flow In The Life Of A Cell 131 12 ja ja
H7 Capturing Solar Energy: Photosynthesis 146 11 ja ja
H8 Harvesting Energy: Glycolysis and Cellular Respiration 161 12 ja ja
H27 Population Growth and Regulation 528 18 ja ja
H28 Community Interactions 550 18 ja ja
H29 Energy Flow and Nutrient Cycling in Ecosystems 571 18 ja nee
H31 Conserving Earth's Diversity 621 17 ja ja
H44 Plant Anatomy and Nutrient Transport 872 17 ja ja
,LESSEN
03/02/21 Verbranding
Mitochondriën hebben een binnen- en buitenmembraan. De matrix zit ertussen, daar vindt
de citroenzuurcyclus plaats.
ATP is als een opgeladen batterij -> ADP+P.
Fosfaatsysteem
- ATP voorraad aanwezig
- Creatinefosfaat (ATP)
Melkzuursysteem
- Anaerobe dissimilatie
Zuurstofsysteem
Fosfaatsysteem
- Veel snelle, witte spiervezels
- Kortdurende belasting
- Hoge intensiteit
- ATP/CP voorraad
- 10-12 seconden
- Tot 18 seconden bij getrainden.
Melkzuursysteem
- Relatief meer witte spiervezels dan rode spiervezels
- Fosfaatsysteem
- Melkzuursysteem
- Tot ongeveer 1 minuut
Zuurstofsysteem
- 80% langzame, rode spiervezels
- Myoglobine-eiwit (rood) in spiervezel voor O2 binding
- Aerobe dissimilatie
Aerobe dissimilatie:
1. Glycolyse
2. Decarboxylering
a. C wordt van C3 molecuul afgehaald. CO2 en NADH komen vrij.
3. Krebs- of citroenzuurcyclus
a. Gaat met stof samen en die stof komt ook weer terug
b. C2 bindt met C4 molecuul, wordt C6
c. C6 wordt C5
d. C5 wordt C4 molecuul
e. C4 molecuul kan weer met nieuw C2 molecuul
f. NADH en FADH2 ontstaan
4. Ademhalingsketen- of oxidatieve fosforylering
a. Tussen membranen komt hoge concentratie H+ ionen, concentratie gradiënt
zorgt ervoor dat H+ terugschiet door eiwit.
b. Energie wordt gebruikt om … te koppelen aan …
,FADH2 heeft energie voor 2 ATP, NADH heeft energie voor 3 ATP.
De vrijgekomen elektronen worden gekoppeld aan O2 en worden water.
Uit 1 mol glucose kan 38 mol ATP produceren, vaak 36.
Rode spiervezels
02/03/21 Populatiegroei en eilandtheorie (H27)
Eilandtheorie
Afhankelijk van:
- Grootte eiland
- Hoe ver van vasteland
- Aantal soorten aan begin
Populatiegroei / r en K selectie
Exponentiële groei (J curve) G=r*N
Logistieke groei (S curve) G=r*N*((K-N)/K)
r=(B-D)/N
N(t) = N ( 1 + r )t
Dichtheidsafhankelijke factoren:
- Concurrentie
- Cyclus
- Predatie
r/K strategie
- Aantal geboorten : aantal overlevenden
- r strategie: veel nakomelingen, weinig blijven over
- K strategie: weinig nakomelingen, wel goed verzorgen dus lang leven
-
Eilandtheorie
Eilanden
- Geïsoleerd van het vaste land
- Reproductieve isolatie
- Beperkt oppervlak
- Kleine populaties ondergaan meer genetic drift
- Vaak vulkanisch van oorsprong
- Enorm vruchtbare bodem
- Gekoloniseerd door weinig individuen per soort → Founder effect (Amish,
allelfrequentie verstoord)
- Adaptieve radiatie door veel vrije niches
- Milieuomstandigheden verschillen van het vaste land
- Andere selectiedruk (natuurlijke selectie is anders)
Hoe groter het eiland, hoe groter het verschillend aantal soorten.
, Minder soorten bij meer afgelegen eiland.
Biodiversiteit op eilanden is afhankelijk van afstand tot platteland en grootte van eiland.
S=I+s-E
S Aantal soorten op eiland
I Immigratie
s soortvorming
E Extinctie
Eilandeffect, de wet van Foster
Dieren op eilanden zijn groter bij afwezigheid van predatoren.
Dieren op eilanden zijn kleiner bij kleine hoeveelheid voedsel.
10/03/2021 Ecologie
Individu 1 organisme.
Populatie
Levensgemeenschap Alle populaties in een ecosysteem.
Ecosysteem Een bepaald gebied, waarbinnen biotische en abiotische
factoren een eenheid vormen.
Voedselketen Een reeks soorten, waarbij elke soort de voedselbron is voor
de volgende soort. Planten zijn de eerste schakel
Voedselweb/-net Alle voedselrelaties in een ecosysteem.
(Pijl naar gegeten dier!)
De levenloze natuur = autotroof
De levende natuur = heterotroof