Algemene informatie:
- 80 vragen
- Toetsduur: 2 uur
- De LKT toetst vooral de beheersing van kennis, inzicht en toepassing.
Toetsmatrijs:
Toetsindeling:
In totaal worden op de LKT 9 domeinen getoetst. Hierboven zie je hoeveel vragen per domein op de
toets worden gesteld.
,De belangrijkste domeinen zijn:
- Domein 1: Mondelinge taalvaardigheid 11 vragen AKKOORD
- Domein 2: Woordenschat 9 vragen AKKOORD
- Domein 3: Beginnende geletterdheid 16 vragen AKKOORD
- Domein 5: Begrijpend lezen 8 vragen AKKOORD
- Domein 8: Taalbeschouwing 13 vragen AKKOORD
- Domein 9: Spelling 9 vragen AKKOORD
___ +
66 vragen
Totaal:
- 66 vragen van de 80 waar ik dan zeker goed op voorbereidt moet zijn.
- Domein 4, 6 en 7 vallen af. Hier leer ik het laatst voor.
- Domein 4: Voortgezet technisch lezen 6 vragen AKKOORD
- Domein 6: Stellen 5 vragen AKKOORD
- Domein 7: Jeugdliteratuur 3 vragen AKKOORD
, Domein 1: Mondelinge taalvaardigheid (11 vragen)
Begrippen:
1: Luisterdoelen:
Vijf luisterdoelen met daarbij de luisterstrategie:
- 1: iets te weten willen komen = intensief luisteren
- 2: een bepaald gevoel willen ondergaan = globaal luisteren
- 3: zich een mening willen vormen = kritisch luisteren
- 4: een bepaalde handeling willen uitvoeren = gericht luisteren
- 5: een spel willen spelen
2: Luisterstrategieën:
Vier verschillende luisterstrategieën:
- 1: Globaal luisteren = globaal te volgen wat de spreker te vertellen heeft, het gaat om het
begrijpen van de informatie. Minder op de details letten. wordt ook wel begrijpend
luisteren genoemd
- 2: Intensief luisteren = alle details van een verhaal in je op te nemen.
- 3: Kritisch luisteren = tijdens het luisteren probeer je een mening te vormen.
- 4: Gericht luisteren = ook wel selecterend luisteren, pas je toe als je geïnteresseerd bent in
bepaalde aspecten van een verhaal.
3: Spreekdoelen:
Vier spreekdoelen:
- 1: Informeren = het overbrengen van feitelijke informatie.
- 2: Amuseren = de spreker wilt de toehoorders vermaken, boeien of te ontroeren.
- 3: Instrueren = de spreker wil iets uitleggen of verduidelijken.
- 4: Overtuigen = de luisteraar overhalen een bepaald standpunt of bepaalde mening in te
nemen.
4: Spreekstrategieën:
Spreekstrategieën:
- Een manier van spreken die iemand hanteert om een bepaald spreekdoel te bereiken. Elke
strategie heeft te maken met de manier waarop de deelnemers aan de communicatie elkaar
beschouwen en benaderen.
- Spreekstrategieën: 1: oriënteren op de inhoud, 2: doel en publiek bepalen, 3: plannen, 4:
presenteren, 5: reflecteren op doel en inhoud
- Verdere stappen: een gespreksvorm hanteren, presentatietechnieken hanteren en een
bepaald taalgebruik hanteren.
5: Sociale taalfuncties:
Betekenis: de spreker hanteert sociale taalfuncties die betrekking hebben op de interactie tussen
mensen.
Sociale taalfuncties worden onderverdeeld in vier functies:
- 1: Zelfhandhaving: zichzelf verdedigen of bezit beschermen (Die had ik!)
- 2: Zelfsturing: eigen handelingen met woorden ordenen of plannen aankondigen (Dan ga ik eerst naar
de bakker en dan naar de supermarkt.)
- 3: Sturing van anderen: beïnvloeden van gedrag van anderen (Zullen we gaan zwemmen?)
- 4: Structurering van het gesprek: (Mag ik even wat zeggen?).
, 6: Cognitieve taalfuncties:
Betekenis: de spreker hanteert cognitieve functies van taal om te verwijzen naar betekenissen en
concepten. Via taal benoemt en ordent hij de werkelijkheid.
Drie cognitieve functies:
- 1: Rapporteren: verslag doen van iets wat in de werkelijkheid voorkomt. Hieronder vallen:
benoemen/etiketteren, beschrijven, vergelijken (Dit is een visje met een lange staart, die andere is
korter.
- 2: Redeneren: beschrijving waarin een extra denkstap wordt verwoord. Hieronder vallen:
chronologisch ordenen; concluderen; middel-doelrelatie of instrumentele relatie leggen; oplossen van
een probleem; oorzaak-gevolgrelatie leggen (Als we de deur van de koelkast opendoen, gaat de cavia
piepen, want dan wil hij ook eten.
- 3: Projecteren: verplaatsen in de gedachten en de gevoelens van iemand anders (Esra heeft geen zin
om te spelen. Ze is verdrietig want haar konijn is dood.)
- De cognitieve taalfuncties verwijzen naar de conceptualiserende functie van taal.
7: Taalverwerving:
Theorie over taalverwerving:
Creatieve constructietheorie:
- Binnen deze theorie gaat men ervan uit dat kinderen taal niet simpelweg imiteren, maar zelf
over een aangeboren taalvermogen beschikken waarmee ze op een creatieve manier zinnen
kunnen bouwen.
- Binnen deze theorie werd sterk de nadruk gelegd op de creatieve manier waarop een kind
met behulp van taalvermogen zelf zijn taal construeerde.
Interactionele benadering:
- Het belang van het aangeboren taalleervermogen, maar men benadrukt dat het taalaanbod
van de omgeving en de interactie tussen een kind en andere moedertaalsprekers belangrijk
is bij het leren van een taal.
- Het taalaanbod moet afgestemd zijn op de mogelijkheden van het kind. Dit passen ouders
onbewust toe, zoals: Zie hieronder:
- Hogere toonhoogte praten, articuleren duidelijker, gebruiken korte zinnen, concrete
woorden (papa ipv ik), herhalen vaak.
Semantische aspecten:
- Uitleg uit het boek: De betekenis van woorden.
- Voorbeeld: Kinderen leren niet in 1 keer de exacte betekenis van een woord. Een kind kan
aan het begin alle dieren aanzien voor een paard. een voorbeeld.
Fonologische aspecten:
- Uitleg uit het boek: de taalontwikkeling van kinderen begint op het fonologische niveau. Het
begint met het vormen van spraakklanken. Baby produceert losse spraakklanken, zoals ah,
ah, of buh, buh.
- Betekenisonderscheidende fonemen bepalen naar welke betekenis wordt verwezen: /bek/ betekent iets
anders dan /bak/. Ook zinsmelodie en klemtonen bepalen de betekenis van zinnen en woorden.
Vergelijk Wát heb jij gedaan? met Wat heb jij gedáán?
- Fonemen = Een foneem is een verzameling klanken die alle dezelfde
betekenisonderscheidende functie hebben. Zo wordt bijvoorbeeld een r door
verschillende sprekers verschillend uitgesproken, maar daarmee is steeds het zelfde
foneem /r/ bedoeld.
- Morfologische aspecten:
- Uitleg uit het boek: de manier waarop woorden worden gevormd. Voorbeeld: gevald en
geloopt wordt gevallen en gelopen door de loop van de taalontwikkeling.