Leerdoelen uitgewerkt kennistoets 2 – AFP
Lesweek 1
1. Route van voeding (mond tot anus)
Voeding volgt deze route:
Mond → Farynx (keel) → Oesophagus (slokdarm) → Maag → Dunne
darm (duodenum, jejunum, ileum) → Dikke darm (colon) → Rectum
→ Anus
Tijdens deze reis wordt voedsel mechanisch en chemisch afgebroken en
voedingsstoffen worden opgenomen.
2. Algemene bouw van het maagdarmkanaal
Het maagdarmkanaal heeft 4 lagen:
1. Mucosa – binnenste laag, slijmvlies dat contact maakt met voedsel
2. Submucosa – bindweefsel met bloedvaten en zenuwen
3. Muscularis – spierlaag voor peristaltiek
4. Serosa – buitenste beschermlaag
3. Functie van mondholte en oesophagus
Mond: Voedsel wordt gekauwd (mechanische vertering), speeksel
breekt koolhydraten af (enzym: amylase).
Oesophagus: Voert voedsel door peristaltiek naar de maag,
voorkomt terugstroming door de onderste slokdarmsfincter.
4. Functie en anatomie van de maag
Anatomie: Bestaat uit cardia, fundus, corpus en pylorus. Heeft een
dikke spierwand.
Functie: Mengt voedsel met maagsap (bevat zoutzuur en enzymen
zoals pepsine) voor eiwitvertering.
5. Functie en anatomie van duodenum en pancreas
Duodenum (12-vingerige darm): Eerste deel van de dunne darm,
ontvangt gal en alvleeskliersap.
Pancreas (alvleesklier): Produceert verteringsenzymen en
bicarbonaat om maagzuur te neutraliseren.
6. Functie en anatomie van lever, gal, galwegen en galblaas
Lever: Produceert gal, breekt afvalstoffen af en slaat
voedingsstoffen op.
, Gal: Helpt bij vetvertering.
Galwegen: Voeren gal naar de darm.
Galblaas: Slaat gal op en geeft het af bij vetinname.
7. Functie van de dunne darm
Zorgt voor vertering en opname van voedingsstoffen via
darmvlokken (villi) en microvilli.
8. Functie en anatomie van het colon
Anatomie: Bestaat uit caecum, colon ascendens, transversum,
descendens en sigmoïd.
Functie: Haalt water en zouten uit onverteerd voedsel en maakt
ontlasting dikker.
9. Peristaltiek
= Golvende spierbeweging die voedsel door het maagdarmkanaal duwt.
10. Enterohepatische kringloop & First-pass effect
Enterohepatische kringloop: Heropname van galzouten uit de
darm naar de lever om opnieuw te gebruiken.
First-pass effect: Voordat geneesmiddelen in het lichaam werken,
gaan ze eerst via de lever, waar een deel wordt afgebroken.
Lesweek 2
1. Anatomie en fysiologie van de nieren en het nefron
Anatomie: Je hebt twee nieren, gelegen achterin de buikholte. Ze
filteren bloed en maken urine.
Nefron: De functionele eenheid van de nier (miljoenen per nier).
Bestaat uit:
o Glomerulus: Filtreert afval uit het bloed.
o Tubuli: Heropname van nuttige stoffen en afvoer van
afvalstoffen.
o Verzamelbuis: Voert urine naar het nierbekken.
2. Neuro-hormonale regeling van de nierfunctie
De nieren worden geregeld door hormonen en het zenuwstelsel:
RAAS-systeem (Renine-Angiotensine-Aldosteron-Systeem) →
verhoogt de bloeddruk en natriumretentie.
, ADH (Antidiuretisch hormoon) → houdt water vast in het lichaam.
Sympathisch zenuwstelsel → kan de bloedtoevoer naar de nieren
beïnvloeden.
3. Rol van de nieren in vochtbalans en bloeddruk
Vochtbalans: Nieren passen urineproductie aan om water vast te
houden of uit te scheiden.
Bloeddruk: Door RAAS en natriumuitscheiding kunnen nieren de
bloeddruk verhogen of verlagen.
4. Anatomie en fysiologie van de urinewegen en blaas
Urinewegen: Bestaan uit ureters (urineleiders), blaas en
urethra (plasbuis).
Blaas: Opslagplaats voor urine, geleegd via de mictiereflex
(plasreflex).
5. Urinestoornissen en oorzaken
Dysurie: Pijn bij plassen (bijv. blaasontsteking).
Strangurie: Moeite met plassen (bijv. vergrote prostaat).
Polyurie: Veel plassen (bijv. diabetes).
Oligurie: Weinig plassen (bijv. uitdroging of nierfalen).
Anurie: Geen urineproductie (bijv. ernstig nierfalen).
Lesweek 3
1. Werking en indeling van het zenuwstelsel en zenuwweefsel
Centraal zenuwstelsel (CZS): Bestaat uit de hersenen en het
ruggenmerg.
Perifeer zenuwstelsel (PZS): Alle zenuwen buiten het CZS.
o Somatisch zenuwstelsel: Stuurt skeletspieren aan (bewust).
o Autonoom zenuwstelsel: Regelt automatische processen
(onbewust).
Sympathisch (actie/stress, vecht-of-vlucht).
Parasympathisch (rust/herstel).
Zenuwweefsel: Bestaat uit neuronen (zenuwcellen) en
gliacellen (ondersteunend weefsel).
2. Bouw en functie van de grote hersenen
Lesweek 1
1. Route van voeding (mond tot anus)
Voeding volgt deze route:
Mond → Farynx (keel) → Oesophagus (slokdarm) → Maag → Dunne
darm (duodenum, jejunum, ileum) → Dikke darm (colon) → Rectum
→ Anus
Tijdens deze reis wordt voedsel mechanisch en chemisch afgebroken en
voedingsstoffen worden opgenomen.
2. Algemene bouw van het maagdarmkanaal
Het maagdarmkanaal heeft 4 lagen:
1. Mucosa – binnenste laag, slijmvlies dat contact maakt met voedsel
2. Submucosa – bindweefsel met bloedvaten en zenuwen
3. Muscularis – spierlaag voor peristaltiek
4. Serosa – buitenste beschermlaag
3. Functie van mondholte en oesophagus
Mond: Voedsel wordt gekauwd (mechanische vertering), speeksel
breekt koolhydraten af (enzym: amylase).
Oesophagus: Voert voedsel door peristaltiek naar de maag,
voorkomt terugstroming door de onderste slokdarmsfincter.
4. Functie en anatomie van de maag
Anatomie: Bestaat uit cardia, fundus, corpus en pylorus. Heeft een
dikke spierwand.
Functie: Mengt voedsel met maagsap (bevat zoutzuur en enzymen
zoals pepsine) voor eiwitvertering.
5. Functie en anatomie van duodenum en pancreas
Duodenum (12-vingerige darm): Eerste deel van de dunne darm,
ontvangt gal en alvleeskliersap.
Pancreas (alvleesklier): Produceert verteringsenzymen en
bicarbonaat om maagzuur te neutraliseren.
6. Functie en anatomie van lever, gal, galwegen en galblaas
Lever: Produceert gal, breekt afvalstoffen af en slaat
voedingsstoffen op.
, Gal: Helpt bij vetvertering.
Galwegen: Voeren gal naar de darm.
Galblaas: Slaat gal op en geeft het af bij vetinname.
7. Functie van de dunne darm
Zorgt voor vertering en opname van voedingsstoffen via
darmvlokken (villi) en microvilli.
8. Functie en anatomie van het colon
Anatomie: Bestaat uit caecum, colon ascendens, transversum,
descendens en sigmoïd.
Functie: Haalt water en zouten uit onverteerd voedsel en maakt
ontlasting dikker.
9. Peristaltiek
= Golvende spierbeweging die voedsel door het maagdarmkanaal duwt.
10. Enterohepatische kringloop & First-pass effect
Enterohepatische kringloop: Heropname van galzouten uit de
darm naar de lever om opnieuw te gebruiken.
First-pass effect: Voordat geneesmiddelen in het lichaam werken,
gaan ze eerst via de lever, waar een deel wordt afgebroken.
Lesweek 2
1. Anatomie en fysiologie van de nieren en het nefron
Anatomie: Je hebt twee nieren, gelegen achterin de buikholte. Ze
filteren bloed en maken urine.
Nefron: De functionele eenheid van de nier (miljoenen per nier).
Bestaat uit:
o Glomerulus: Filtreert afval uit het bloed.
o Tubuli: Heropname van nuttige stoffen en afvoer van
afvalstoffen.
o Verzamelbuis: Voert urine naar het nierbekken.
2. Neuro-hormonale regeling van de nierfunctie
De nieren worden geregeld door hormonen en het zenuwstelsel:
RAAS-systeem (Renine-Angiotensine-Aldosteron-Systeem) →
verhoogt de bloeddruk en natriumretentie.
, ADH (Antidiuretisch hormoon) → houdt water vast in het lichaam.
Sympathisch zenuwstelsel → kan de bloedtoevoer naar de nieren
beïnvloeden.
3. Rol van de nieren in vochtbalans en bloeddruk
Vochtbalans: Nieren passen urineproductie aan om water vast te
houden of uit te scheiden.
Bloeddruk: Door RAAS en natriumuitscheiding kunnen nieren de
bloeddruk verhogen of verlagen.
4. Anatomie en fysiologie van de urinewegen en blaas
Urinewegen: Bestaan uit ureters (urineleiders), blaas en
urethra (plasbuis).
Blaas: Opslagplaats voor urine, geleegd via de mictiereflex
(plasreflex).
5. Urinestoornissen en oorzaken
Dysurie: Pijn bij plassen (bijv. blaasontsteking).
Strangurie: Moeite met plassen (bijv. vergrote prostaat).
Polyurie: Veel plassen (bijv. diabetes).
Oligurie: Weinig plassen (bijv. uitdroging of nierfalen).
Anurie: Geen urineproductie (bijv. ernstig nierfalen).
Lesweek 3
1. Werking en indeling van het zenuwstelsel en zenuwweefsel
Centraal zenuwstelsel (CZS): Bestaat uit de hersenen en het
ruggenmerg.
Perifeer zenuwstelsel (PZS): Alle zenuwen buiten het CZS.
o Somatisch zenuwstelsel: Stuurt skeletspieren aan (bewust).
o Autonoom zenuwstelsel: Regelt automatische processen
(onbewust).
Sympathisch (actie/stress, vecht-of-vlucht).
Parasympathisch (rust/herstel).
Zenuwweefsel: Bestaat uit neuronen (zenuwcellen) en
gliacellen (ondersteunend weefsel).
2. Bouw en functie van de grote hersenen