Boekhouden theorie examenvragen
Hoofdstuk 1
Het Belgisch algemeen boekhoudrecht ligt vandaag vervat in zes
wetteksten. Welke?
1. Het Wetboek van Vennootschappen: boek IV, hierin staan bepalingen
over de jaarrekening die gemeenschappelijk zijn voor de vennootschappen
met rechtspersoonlijkheid
2. De Boekhoudwet (17/07/1975): stelt dat elke onderneming een
passende boekhouding moet volgen, dat elke boekhouding d.m.v. een
stelsel van boeken en rekeningen moet worden gevoerd volgens regels
dubbel boekhouden
3. Wet van de organisatie van het bedrijfsleven (20/09/1948): stelt dat elke
ondernemingsraadbevattende onderneming één (of meer)
bedrijfsrevisoren moet benoemen, ook als er niet is voldaan aan de critera
van een bedrijfsrevisor te benoemen volgens het Wetboek van
Vennootschappen
4. Het KB van 12/09/1983: die de bepaling van de minimumindeling van
het algemeen rekenstelsel (MAR) stelt. Hierin zijn al die rekeningen
ingenomen.
5. Het KB van 12/09/1983: bepaling van uitvoering van de Boekhoudwet,
dit geeft meer details over het houden van boeken
6. Het KB van 30/01/2001: uitvoering van het Wetboek van
Vennootschappen
Hoofdstuk 3
Bij dubieuze vorderingen op forfaitaire wijze kunnen we 3 methodes van
waardeverminderingen toepassen: dewelke?
De drie methodes zijn: percentage van gefactureerde verkopen,
percentage van uitstaande vorderingen & ouderdomsanalyse uitstaande
vorderingen. Het grote verschil tussen de forfaitaire en de
geïndividualiseerde methode is dat men bij de forfaitaire in hetzelfde
boekjaar de waardevermindering toekent. De boeking van de kost
(waardevermindering) valt in dezelfde periode als de boeking van de
opbrengst (omzet). Het principe van de overeenstemming wordt bijgevolg
veel beter gerespecteerd.
De verschillen tussen de forfaitaire methodes hebben te maken met het
cumuleren van waardeverminderingen. Bij percentage van gefactureerde
verkopen worden deze gecumuleerd (je boekt MET: risico op niet-betaling
houdt verband met de verwezenlijkte kredietverkopen over alle jaren, en
niet alleen in het laatste jaar). Bij ouderdomsanalyse en percentage van
uitstaande vorderingen boek je tot (houdt rekening met op dat ogenblik
nog uitstaande vorderingen, en niet met reeds geïnde vorderingen uit
, voorgaande periodes). Ook wordt er bij percentage van gefactureerde
verkopen gekeken naar de OMZET van de vennootschap, terwijl de andere
2 kijken naar de uitstaande vorderingen van de vennootschap.
Hoofdstuk 4
Bespreek de voor-en nadelen van het gebruik van een periodiek
voorraadstelsel ten opzichte van een permanent voorraadstelsel.
Bij een permanent voorraadstelsel worden alle voorraadbewegingen
onmiddellijk ingeboekt. Dit op vlak van hoeveelheid & kost van goederen.
Het is duur en administratief zwaar. Vooral gebruikt voor sectoren waar de
voorraad uit kleine hoeveelheden bestaat, of waar een direct oog op
voorraad belangrijk is.
Een periodiek voorraadstelsel houdt als voordeel vooral dat er een
duidelijk verschil tussen aankoop en verkoop is. Ook is er een minder
accurate voorstelling van de voorraad.
Dit is vooral handig voor organisaties met veel geoderenbewegingen en
grote vooraden.
Het verlies aan ‘matching’ wordt goedgemaakt door de lagere kostprijs
van het systeem.
Hoofdstuk 7
Aan welke 2 voorwaarden moet een bv voldoen om te kunnen uitkeren?
Aan de solvabiliteitstest en aan de liquiditeitstest.
De solvabiliteitstest houdt in dat het nettoactief (actief – schulden –
voorzieningen – niet af te schrijven bedragen) altijd groter moet zijn dan
het onbeschikbaar vermogen (= (geplaatst – niet-geplaatst kapitaal) +
reserves + uitgiftepremies + kapitaalsubsidies + …)
De liquiditeitstest is een verslag waarin de bv toelicht dat ze na de
uitkering in staat zullen blijven om hun bedrijfsactiviteiten vol te houden.
Als leden konden weten dat na uitkering het bedrijf niet meer goed zou
lopen, zijn zij hoofdelijk aansprakelijk. Ook kan de bv te allen tijde deze
onrechtmatige uitkering terugeisen.
Waarom moet de meerwaarde die een onderneming verkrijgt bij een sale
& leaseback operatie boekhoudkundig worden geneutraliseerd?
Voor deze extra-opbrengsten (meerwaarde) betaalt de onderneming een
prijs in de toekomst onder de vorm van hogere leasingbetalingen. In de
resultatenrekeningen komt dit tot uiting door hogere afschrijvingskosten
(op de vaste activa in leasing) en hogere interestbedragen (op het door de
Hoofdstuk 1
Het Belgisch algemeen boekhoudrecht ligt vandaag vervat in zes
wetteksten. Welke?
1. Het Wetboek van Vennootschappen: boek IV, hierin staan bepalingen
over de jaarrekening die gemeenschappelijk zijn voor de vennootschappen
met rechtspersoonlijkheid
2. De Boekhoudwet (17/07/1975): stelt dat elke onderneming een
passende boekhouding moet volgen, dat elke boekhouding d.m.v. een
stelsel van boeken en rekeningen moet worden gevoerd volgens regels
dubbel boekhouden
3. Wet van de organisatie van het bedrijfsleven (20/09/1948): stelt dat elke
ondernemingsraadbevattende onderneming één (of meer)
bedrijfsrevisoren moet benoemen, ook als er niet is voldaan aan de critera
van een bedrijfsrevisor te benoemen volgens het Wetboek van
Vennootschappen
4. Het KB van 12/09/1983: die de bepaling van de minimumindeling van
het algemeen rekenstelsel (MAR) stelt. Hierin zijn al die rekeningen
ingenomen.
5. Het KB van 12/09/1983: bepaling van uitvoering van de Boekhoudwet,
dit geeft meer details over het houden van boeken
6. Het KB van 30/01/2001: uitvoering van het Wetboek van
Vennootschappen
Hoofdstuk 3
Bij dubieuze vorderingen op forfaitaire wijze kunnen we 3 methodes van
waardeverminderingen toepassen: dewelke?
De drie methodes zijn: percentage van gefactureerde verkopen,
percentage van uitstaande vorderingen & ouderdomsanalyse uitstaande
vorderingen. Het grote verschil tussen de forfaitaire en de
geïndividualiseerde methode is dat men bij de forfaitaire in hetzelfde
boekjaar de waardevermindering toekent. De boeking van de kost
(waardevermindering) valt in dezelfde periode als de boeking van de
opbrengst (omzet). Het principe van de overeenstemming wordt bijgevolg
veel beter gerespecteerd.
De verschillen tussen de forfaitaire methodes hebben te maken met het
cumuleren van waardeverminderingen. Bij percentage van gefactureerde
verkopen worden deze gecumuleerd (je boekt MET: risico op niet-betaling
houdt verband met de verwezenlijkte kredietverkopen over alle jaren, en
niet alleen in het laatste jaar). Bij ouderdomsanalyse en percentage van
uitstaande vorderingen boek je tot (houdt rekening met op dat ogenblik
nog uitstaande vorderingen, en niet met reeds geïnde vorderingen uit
, voorgaande periodes). Ook wordt er bij percentage van gefactureerde
verkopen gekeken naar de OMZET van de vennootschap, terwijl de andere
2 kijken naar de uitstaande vorderingen van de vennootschap.
Hoofdstuk 4
Bespreek de voor-en nadelen van het gebruik van een periodiek
voorraadstelsel ten opzichte van een permanent voorraadstelsel.
Bij een permanent voorraadstelsel worden alle voorraadbewegingen
onmiddellijk ingeboekt. Dit op vlak van hoeveelheid & kost van goederen.
Het is duur en administratief zwaar. Vooral gebruikt voor sectoren waar de
voorraad uit kleine hoeveelheden bestaat, of waar een direct oog op
voorraad belangrijk is.
Een periodiek voorraadstelsel houdt als voordeel vooral dat er een
duidelijk verschil tussen aankoop en verkoop is. Ook is er een minder
accurate voorstelling van de voorraad.
Dit is vooral handig voor organisaties met veel geoderenbewegingen en
grote vooraden.
Het verlies aan ‘matching’ wordt goedgemaakt door de lagere kostprijs
van het systeem.
Hoofdstuk 7
Aan welke 2 voorwaarden moet een bv voldoen om te kunnen uitkeren?
Aan de solvabiliteitstest en aan de liquiditeitstest.
De solvabiliteitstest houdt in dat het nettoactief (actief – schulden –
voorzieningen – niet af te schrijven bedragen) altijd groter moet zijn dan
het onbeschikbaar vermogen (= (geplaatst – niet-geplaatst kapitaal) +
reserves + uitgiftepremies + kapitaalsubsidies + …)
De liquiditeitstest is een verslag waarin de bv toelicht dat ze na de
uitkering in staat zullen blijven om hun bedrijfsactiviteiten vol te houden.
Als leden konden weten dat na uitkering het bedrijf niet meer goed zou
lopen, zijn zij hoofdelijk aansprakelijk. Ook kan de bv te allen tijde deze
onrechtmatige uitkering terugeisen.
Waarom moet de meerwaarde die een onderneming verkrijgt bij een sale
& leaseback operatie boekhoudkundig worden geneutraliseerd?
Voor deze extra-opbrengsten (meerwaarde) betaalt de onderneming een
prijs in de toekomst onder de vorm van hogere leasingbetalingen. In de
resultatenrekeningen komt dit tot uiting door hogere afschrijvingskosten
(op de vaste activa in leasing) en hogere interestbedragen (op het door de
