Wereld waarnemen
Natuur
2.3 Planten
2.3.1 Een plant herkennen als je ze ziet.
Term ‘planten’ verwijst naar het vroegere rijk ‘plantae’.
Niet alle deskundigen vullen de term ‘plant’ op dezelfde manier in. De ondergrens durft hierbij al
eens te variëren. → daarom vaak teruggekoppeld naar indeling van Woese.
Planten moeten aan volgende kenmerken:
• Meercellig organisme waarvan iedere cel een celkern bevat met daarin ingesloten de
chromosomen.
• Maken hun voedsel aan via fotosynthese dankzij bladgroenkorrels
(geven de meeste planten hun typische groene kleur)
• Autotroof (= zelf voedend)
• Beschikken over een echte celwand
• Celplasma beschikt over een aantal celorganellen
2.3.2 Planten kennen (ook) een evolutie
Er is veel diversiteit in planten. → de diversiteit geeft de evolutionaire stand van zaken weer. Het
geeft ons een momentopname (‘wat is er nu’).
Plantensoorten hebben ook een bepaalde afstammingsgeschiedenis. Waarbij sommige
kenmerken gedeeld worden met verwante soorten (‘wat was er vroeger’).
Bepaalde soorten vertonen kenmerken die onder de geldende omstandigheden niet renderen,
dus onder druk staan en in het slechtste geval kunnen verdwijnen.
Omgekeerd kunnen bepaalde kenmerken andere soorten onder ‘nieuwe omstandigheden’
bepaalde voordelen geven.
Besluit: planten moeten net als alle andere levende wezens hun plaatsje verdienen / afdwingen.
Aanpassingen wil zeggen, de soort die zich het beste aanpast aan de gegeven omstandigheden,
zal zijn plaatsje kunnen innemen.
➔ Het is aan de planten te danken dat het leven op een gegeven moment uit het water aan
land is gekomen en verder kon evolueren.
Verdieping
Oceanen vormden de wieg van alle leven. Alle leven speelde zich oorspronkelijk af onder water.
→ Op het vasteland taaie omstandigheden.
, Aan land komen van (planten)leven werd bemoeilijkt door:
• Schadelijke uv-straling
• Uitdroging
• Zwaartekracht Platteland = vijandige omgeving
• Wind
• Erosie
Op gebied van stofwisseling (fotosynthese & ademhaling) leek het vasteland op vele vlakken
veelbelovend:
• Overvloed aan licht
• Veel hogere beschikbaarheid aan koolstofdioxide Belangrijke factoren die een en
ander versneld in gang hebben
• Meer dan voldoende zuurstof
gezet.
Ander belangrijk fenomeen:
Miljoenen jaren van aanrijking van de atmosfeer met zuurstof, afkomstig van fotosynthese door
o.a. in het waterlevende cyanobacteriën (‘blauwwieren’), leidde het ontstaan van atmosferische
zuurstof en ozon. De stratosferische ozonlaag die op die manier ontstond, schermde de
schadelijke uv-straling af. → leven op vasteland mogelijk
Huidige kranswieren (= pioniers) worden vanwege overeenkomsten in groei, voortplanting en
celdeling vaak in verband gebracht met het ontstaan van de ‘landplanten’.
Op grens van water naar land vergde overleven van dergelijke ‘pioniers’ enkele aanpassingen:
• Duurzame, taaie kiemcellen aangepast aan een schommelend nat-droogritme.
• Groeiwijze met opgerichte delen (naast de liggende) → voordeel bij het vangen van licht.
• Een arsenaal aan ‘prototypes’ van moleculen (voor aanmaak van bv waslaagje of
houtstof).
2.3.3 Een indeling in grote groepen
Afstammingsschema (cladogram)
➔ Op basis van aanpassingen (kenmerken) verwantschappen reconstrueren →
afstammingsschema
➔ Enkele grote (herkenbare) groepen op kan situeren
➔ Verwantschap t.o.v. hun ontstaansgeschiedenis (tijd) op aflezen
Natuur
2.3 Planten
2.3.1 Een plant herkennen als je ze ziet.
Term ‘planten’ verwijst naar het vroegere rijk ‘plantae’.
Niet alle deskundigen vullen de term ‘plant’ op dezelfde manier in. De ondergrens durft hierbij al
eens te variëren. → daarom vaak teruggekoppeld naar indeling van Woese.
Planten moeten aan volgende kenmerken:
• Meercellig organisme waarvan iedere cel een celkern bevat met daarin ingesloten de
chromosomen.
• Maken hun voedsel aan via fotosynthese dankzij bladgroenkorrels
(geven de meeste planten hun typische groene kleur)
• Autotroof (= zelf voedend)
• Beschikken over een echte celwand
• Celplasma beschikt over een aantal celorganellen
2.3.2 Planten kennen (ook) een evolutie
Er is veel diversiteit in planten. → de diversiteit geeft de evolutionaire stand van zaken weer. Het
geeft ons een momentopname (‘wat is er nu’).
Plantensoorten hebben ook een bepaalde afstammingsgeschiedenis. Waarbij sommige
kenmerken gedeeld worden met verwante soorten (‘wat was er vroeger’).
Bepaalde soorten vertonen kenmerken die onder de geldende omstandigheden niet renderen,
dus onder druk staan en in het slechtste geval kunnen verdwijnen.
Omgekeerd kunnen bepaalde kenmerken andere soorten onder ‘nieuwe omstandigheden’
bepaalde voordelen geven.
Besluit: planten moeten net als alle andere levende wezens hun plaatsje verdienen / afdwingen.
Aanpassingen wil zeggen, de soort die zich het beste aanpast aan de gegeven omstandigheden,
zal zijn plaatsje kunnen innemen.
➔ Het is aan de planten te danken dat het leven op een gegeven moment uit het water aan
land is gekomen en verder kon evolueren.
Verdieping
Oceanen vormden de wieg van alle leven. Alle leven speelde zich oorspronkelijk af onder water.
→ Op het vasteland taaie omstandigheden.
, Aan land komen van (planten)leven werd bemoeilijkt door:
• Schadelijke uv-straling
• Uitdroging
• Zwaartekracht Platteland = vijandige omgeving
• Wind
• Erosie
Op gebied van stofwisseling (fotosynthese & ademhaling) leek het vasteland op vele vlakken
veelbelovend:
• Overvloed aan licht
• Veel hogere beschikbaarheid aan koolstofdioxide Belangrijke factoren die een en
ander versneld in gang hebben
• Meer dan voldoende zuurstof
gezet.
Ander belangrijk fenomeen:
Miljoenen jaren van aanrijking van de atmosfeer met zuurstof, afkomstig van fotosynthese door
o.a. in het waterlevende cyanobacteriën (‘blauwwieren’), leidde het ontstaan van atmosferische
zuurstof en ozon. De stratosferische ozonlaag die op die manier ontstond, schermde de
schadelijke uv-straling af. → leven op vasteland mogelijk
Huidige kranswieren (= pioniers) worden vanwege overeenkomsten in groei, voortplanting en
celdeling vaak in verband gebracht met het ontstaan van de ‘landplanten’.
Op grens van water naar land vergde overleven van dergelijke ‘pioniers’ enkele aanpassingen:
• Duurzame, taaie kiemcellen aangepast aan een schommelend nat-droogritme.
• Groeiwijze met opgerichte delen (naast de liggende) → voordeel bij het vangen van licht.
• Een arsenaal aan ‘prototypes’ van moleculen (voor aanmaak van bv waslaagje of
houtstof).
2.3.3 Een indeling in grote groepen
Afstammingsschema (cladogram)
➔ Op basis van aanpassingen (kenmerken) verwantschappen reconstrueren →
afstammingsschema
➔ Enkele grote (herkenbare) groepen op kan situeren
➔ Verwantschap t.o.v. hun ontstaansgeschiedenis (tijd) op aflezen