Hoorcollege 2A
Operationalisatie = hoe meet je de variabelen in je vraagstelling
Proefpersonen
Variabelen = alle vragen waarop proefpersonen een score krijgen data
meetniveau ligt niet vast, gebruiker kiest meetniveau
- Nominaal = labels 3 is lager dan een 6
- Ordinaal = cijfers geven ordening
- Kwantitatief = je kunt er mee rekenen, vb. gemiddeldes
hoogte mogelijke zinvolle meetniveau wordt altijd gekozen
Ratio-meetschaal = er bestaat een absoluut 0-punt
lengte, gewicht, temperatuur je mag ermee vermenigvuldigen
Interval = geen absoluut o-punt, je kan eronder komen
graden Celsius kan niet zomaar zeggen 2x zo warm
Steekproeftrekken:
- Aselect = willekeurig met een sampling frame
o Enkelvoudig = ik pak wat mensen, weet niet hoe verdeling is
o Gestratificeerd = specifieke groepen waaruit je steekproef
trekt
o Proportioneel = aantallen in groepen hetzelfde met
werkelijkheid
cluster random sample = gebruik grotere eenheid
o Disproportioneel
- Select = gebruik beschikbare mensen (forum, in supermarkt)
Variabiliteit = mate waarin statistieken variëren over steekproeven heen
Sampling error = verschil tussen statistiek (steekproef) en parameter
(populatie), vergroot door:
- Kleine steekproef
- Grote variabiliteit
Bias = structurele afwijking tussen steekproef van populatie
Sampling bias = kans om in steekproef te komen is onbekend
- Vrijwillige steekproef
- Undercoverage
Response bias = manier waarop vraag gesteld is, heeft invloed op
antwoord
- Verwarrende of controversiële vraag
- Sociaalwenselijk gedrag
Non-response bias = missende antwoorden / bepaalde mensen doen
niet mee aan (deel van) onderzoek
Hoorcollege 2B
Inspecteer scores per variable:
1. Grafisch / frequentietabel
2. Samenvattingsmaten
let hierbij op
, o Verdeling van scores (vorm, uitbijters)
o Centrum (‘mode’) van scores
o Spreiding van scores
Grafisch / frequentietabel:
Categorische (nominale / ordinale) variabelen
e.g. hechtingsstijl (nominaal)
- grafisch: Bar chart grafiek
Pie chart taartdiagram
Kwantitative variabelen
- Steelbladdiagram
- Histogram
+ weergave van alle geobserveerde scores
- niet zo’n efficiënte samenvatting
- vorm verandert als je andere klassenindeling kiest
toevoegen van curve = oppervlakte onder curve 100%
- Dichtheidscurve = altijd boven x-as
oppervlak boven bepaald interval geeft welk deel van scores in dit
interval viel
geen frequenties, alleen oppervlakte onder curve van belang
o Gemiddelde curve = waar grafiek in balans is
o Standaardafwijking bij normale verdeling = afstand tussen
middel en buigpunt
verdeling:
o Unimodaal = maar één modus
o Skewed to the right
o Uitbijters (Outliers) = afwijkende (groep) personen of een
scoringsfout
Samenvattingsmaten
- Centrum (midden)
- Spreiding
- Verdeling van scores (vorm, uitbijters)
Centrummaten = samenvattingsmaten voor centrum van verdeling
- Mediaan = ‘middelste getal’ van geordende scores
- Gemiddelde (mean) = , som symbool
- Modus (mode) = meest voorkomende getal
, Normale verdeling gemiddelde = mediaan ( = modus)
Scheve verdeling gemiddelde median
- Gemiddelde is gevoeliger voor uitbijters dan mediaan
- Mediaan = resistente maat
Gewogen gemiddelde = aantal van groep 1 x gemiddelde + aantal
groep 2 x gemiddelde
: aantal groep 1 +
aantal groep 2
- n = aantal
- y = score
- streepje boven getal gemiddelde
Spreidingsmaten:
- Range = spreiding
- Interkwartielrange = afstand tussen 1e en laatste kwart van
scores (range van middelste 50%) Q1 en Q3
IQR = Q3 – Q1
- Gemiddeld absoluut verschil = spreiding als afwijking van het
gemiddelde
o Afwijking van het gemiddelde alle afwijkingen van n
(positief Iyi – ygemI ) : totaal n
- Variantie = gemiddelde van
hoeveel score afwijkt van gemiddelde in kwadraat delen
door totaal - 1
- SD = wortel uit variante
o s≥0
o s = 0 als alle scores hetzelfde zijn
o Hoe meer variabiliteit, hoe hoger s
Operationalisatie = hoe meet je de variabelen in je vraagstelling
Proefpersonen
Variabelen = alle vragen waarop proefpersonen een score krijgen data
meetniveau ligt niet vast, gebruiker kiest meetniveau
- Nominaal = labels 3 is lager dan een 6
- Ordinaal = cijfers geven ordening
- Kwantitatief = je kunt er mee rekenen, vb. gemiddeldes
hoogte mogelijke zinvolle meetniveau wordt altijd gekozen
Ratio-meetschaal = er bestaat een absoluut 0-punt
lengte, gewicht, temperatuur je mag ermee vermenigvuldigen
Interval = geen absoluut o-punt, je kan eronder komen
graden Celsius kan niet zomaar zeggen 2x zo warm
Steekproeftrekken:
- Aselect = willekeurig met een sampling frame
o Enkelvoudig = ik pak wat mensen, weet niet hoe verdeling is
o Gestratificeerd = specifieke groepen waaruit je steekproef
trekt
o Proportioneel = aantallen in groepen hetzelfde met
werkelijkheid
cluster random sample = gebruik grotere eenheid
o Disproportioneel
- Select = gebruik beschikbare mensen (forum, in supermarkt)
Variabiliteit = mate waarin statistieken variëren over steekproeven heen
Sampling error = verschil tussen statistiek (steekproef) en parameter
(populatie), vergroot door:
- Kleine steekproef
- Grote variabiliteit
Bias = structurele afwijking tussen steekproef van populatie
Sampling bias = kans om in steekproef te komen is onbekend
- Vrijwillige steekproef
- Undercoverage
Response bias = manier waarop vraag gesteld is, heeft invloed op
antwoord
- Verwarrende of controversiële vraag
- Sociaalwenselijk gedrag
Non-response bias = missende antwoorden / bepaalde mensen doen
niet mee aan (deel van) onderzoek
Hoorcollege 2B
Inspecteer scores per variable:
1. Grafisch / frequentietabel
2. Samenvattingsmaten
let hierbij op
, o Verdeling van scores (vorm, uitbijters)
o Centrum (‘mode’) van scores
o Spreiding van scores
Grafisch / frequentietabel:
Categorische (nominale / ordinale) variabelen
e.g. hechtingsstijl (nominaal)
- grafisch: Bar chart grafiek
Pie chart taartdiagram
Kwantitative variabelen
- Steelbladdiagram
- Histogram
+ weergave van alle geobserveerde scores
- niet zo’n efficiënte samenvatting
- vorm verandert als je andere klassenindeling kiest
toevoegen van curve = oppervlakte onder curve 100%
- Dichtheidscurve = altijd boven x-as
oppervlak boven bepaald interval geeft welk deel van scores in dit
interval viel
geen frequenties, alleen oppervlakte onder curve van belang
o Gemiddelde curve = waar grafiek in balans is
o Standaardafwijking bij normale verdeling = afstand tussen
middel en buigpunt
verdeling:
o Unimodaal = maar één modus
o Skewed to the right
o Uitbijters (Outliers) = afwijkende (groep) personen of een
scoringsfout
Samenvattingsmaten
- Centrum (midden)
- Spreiding
- Verdeling van scores (vorm, uitbijters)
Centrummaten = samenvattingsmaten voor centrum van verdeling
- Mediaan = ‘middelste getal’ van geordende scores
- Gemiddelde (mean) = , som symbool
- Modus (mode) = meest voorkomende getal
, Normale verdeling gemiddelde = mediaan ( = modus)
Scheve verdeling gemiddelde median
- Gemiddelde is gevoeliger voor uitbijters dan mediaan
- Mediaan = resistente maat
Gewogen gemiddelde = aantal van groep 1 x gemiddelde + aantal
groep 2 x gemiddelde
: aantal groep 1 +
aantal groep 2
- n = aantal
- y = score
- streepje boven getal gemiddelde
Spreidingsmaten:
- Range = spreiding
- Interkwartielrange = afstand tussen 1e en laatste kwart van
scores (range van middelste 50%) Q1 en Q3
IQR = Q3 – Q1
- Gemiddeld absoluut verschil = spreiding als afwijking van het
gemiddelde
o Afwijking van het gemiddelde alle afwijkingen van n
(positief Iyi – ygemI ) : totaal n
- Variantie = gemiddelde van
hoeveel score afwijkt van gemiddelde in kwadraat delen
door totaal - 1
- SD = wortel uit variante
o s≥0
o s = 0 als alle scores hetzelfde zijn
o Hoe meer variabiliteit, hoe hoger s