Floëemtranslocatie H12
Hoe zorgen planten voor de verdeling van de suikers (en andere elementen)?
Fotosyntheseproducten van volwassen bladeren: groei en stockage.
Signaaltransductie tussen source en sink: source = plaats met veel
fotosynthese, geven overige suikers aan floëem voor sinks.
Vooral focus op Angiospermen (landbouwkundig meest interessant).
Translocatiemogelijkheden in planten
Floëem aan buitenzijde xyleem: omgeven door bundeschede en opgebouwd
uit zeefelementen (Angiospermen hebben zeefvaten en Gymnospermen
hebben zeefcellen) ook begeleidende cellen: helpt om suikers vanuit
omliggende weefsels in het floëem te kijgen of via floëem naar de sinks te
brengen. Schors bevat ook floëem, bij verwijdering: opname naar boven van
water & nutriënten kan nog maar suikers kunnen niet meer van blaadjes naar
wortels: plant sterft af.
Zeefelementen zijn levende cellen gespecialiseerd in translocatie van suikers:
geen kern, tonoplast, microfilamenten, golgi complex of ribosomen,
enkel nog noodzakelijke elementen zoals plasmamembraan,
mitochondriën, plastide, en SER.
Wanden geen lignificatie want geen sterk negatieve drukken.
Noodzaak aan begeleidende cellen om
te overleven.
Langgestrekt i.p.v. sferisch, veel
plasmodesmata voor contact met elkaar:
makkelijkere doorgave van stoffen.
Begeleidende cel en zeefelement
hebben ook veel plasmadesmata.
Bij Angiospermen: open kanalen,
bij Gymnospermen: afgedekt met SER (geen functie vastgesteld).
Beschadidge zeefelementen worden vezegeld:
P-proteïnen bij Angiospermen = draadvormige eiwitten voor afdichten van wondjes in het floëem, bij drukval
van floëemsap is er schade: oplossing op korte termijn.
Specifiek bij Fabaceae: forisomen = vergelijkbaar met P-proteïnen: aanmaak na signaal (schade).
Op langere termijn: Callose = β-1,3 glucaan, vergelijkbaar met zetmeel maar steviger en stabieler.
Callose synthase in plasmamembraan en synthese gebeurd na beschadiging, stress of dormantie ( = rustperiode,
geen behoefte aan suikertransport). Efficiënt mechanisme om met insecten om te gaan: volledige afsluiting =
insectresistentie. Callose hydrolyserende enzymes verwijderen callose wanneer ze niet meer nodig is.
Hoe zorgen planten voor de verdeling van de suikers (en andere elementen)?
Fotosyntheseproducten van volwassen bladeren: groei en stockage.
Signaaltransductie tussen source en sink: source = plaats met veel
fotosynthese, geven overige suikers aan floëem voor sinks.
Vooral focus op Angiospermen (landbouwkundig meest interessant).
Translocatiemogelijkheden in planten
Floëem aan buitenzijde xyleem: omgeven door bundeschede en opgebouwd
uit zeefelementen (Angiospermen hebben zeefvaten en Gymnospermen
hebben zeefcellen) ook begeleidende cellen: helpt om suikers vanuit
omliggende weefsels in het floëem te kijgen of via floëem naar de sinks te
brengen. Schors bevat ook floëem, bij verwijdering: opname naar boven van
water & nutriënten kan nog maar suikers kunnen niet meer van blaadjes naar
wortels: plant sterft af.
Zeefelementen zijn levende cellen gespecialiseerd in translocatie van suikers:
geen kern, tonoplast, microfilamenten, golgi complex of ribosomen,
enkel nog noodzakelijke elementen zoals plasmamembraan,
mitochondriën, plastide, en SER.
Wanden geen lignificatie want geen sterk negatieve drukken.
Noodzaak aan begeleidende cellen om
te overleven.
Langgestrekt i.p.v. sferisch, veel
plasmodesmata voor contact met elkaar:
makkelijkere doorgave van stoffen.
Begeleidende cel en zeefelement
hebben ook veel plasmadesmata.
Bij Angiospermen: open kanalen,
bij Gymnospermen: afgedekt met SER (geen functie vastgesteld).
Beschadidge zeefelementen worden vezegeld:
P-proteïnen bij Angiospermen = draadvormige eiwitten voor afdichten van wondjes in het floëem, bij drukval
van floëemsap is er schade: oplossing op korte termijn.
Specifiek bij Fabaceae: forisomen = vergelijkbaar met P-proteïnen: aanmaak na signaal (schade).
Op langere termijn: Callose = β-1,3 glucaan, vergelijkbaar met zetmeel maar steviger en stabieler.
Callose synthase in plasmamembraan en synthese gebeurd na beschadiging, stress of dormantie ( = rustperiode,
geen behoefte aan suikertransport). Efficiënt mechanisme om met insecten om te gaan: volledige afsluiting =
insectresistentie. Callose hydrolyserende enzymes verwijderen callose wanneer ze niet meer nodig is.