§1 Lading en spanning
Lading
Je kunt op verschillende manieren merken dat een voorwerp geladen is:
Het voorwerp trekt andere voorwerpen aan.
Er kunnen vonkjes overspringen. Die kun je horen (als geknetter) en soms ook zien of voelen.
Positieve en negatieve lading
Er bestaan twee soorten lading. Twee dezelfde ladingen stoten elkaar af, maar twee verschillende
ladingen trekken elkaar aan.
De ene soort lading noem je positief en de andere soort is negatief.
Een perspex staaf die met een zijden doek gewreven is, heeft een positieve lading.
Een pvc-buis die met een wollen doek gewreven is, heeft een negatieve lading.
Elektronen
Een niet geladen voorwerp heeft precies even veel positieve als negatieve lading. Daardoor merk je
niet dat zo’n voorwerp lading bevat. In dat geval zeg je dat het voorwerp neutraal is.
Als je een voorwerp met een doek wrijft, kunnen er kleine, negatieve geladen deeltjes ‘overspringen’.
Deze deeltjes heten elektronen. Er zijn geen positieve deeltjes die kunnen ‘overspringen’. Bij het
wrijven van het voorwerp verplaats je dus altijd negatieve lading (en nooit positieve).
Als de elektronen overspringen heeft het voorwerp een negatieve lading gekregen. En de doek een
positieve lading. Het kan ook omgekeerd.
Spanning en elektronen
Als je een punt A en B hebt waarvan de een positief geladen is en de ander negatief dan is er
spanning tussen die twee punten. Als je de punten met elkaar verbindt, gaan er elektronen bewegen.
De stroom tussen A en B loopt maar heel even. Dat komt, omdat er tussen A en B al heel snel geen
spanning meer bestaat; de beide punten hebben dan dezelfde lading gekregen.
Een spanningsbron moet lange tijd achtereen een stroom kunnen laten lopen. Daarom gebruiken we
in het dagelijks leven dynamo’s, accu’s en batterijen in plaats van door wrijving geladen voorwerpen.
Spanning meet je met een spanningsmeter. Deze sluit je parallel op de spanningsbron of het
apparaat aan. De grote van de spanning (U) geef je weer in volt (V).