Theorie:
Week 1
College 1: schets vak, beroepscompetentieprofiel, integratie theorie en praktijk: (2
VRAGEN)
Beroepscompetentieprofiel:
• Beroepsomschrijving
• Werkdomein en beroepstaken
• Theoretische onderbouwing
Competentie: geïntegreerd geheel van kennis, inzicht, vaardigheden, houdingsaspecten,
persoonlijke opvattingen en persoonskenmerken.
Beroepsomschrijving: de psychomotorisch therapeut behandelt cliënten met een hulpvraag
op psychosociaal vlak, op methodische wijze gebruikmakend van interventies die gericht zijn
op bewegingsgedrag en/ of lichaamsbeleving. (Symbolisch werken)
Psychische problematiek: gehele continuüm van psychische klachten:
• Van lichte psychosociale problemen tot ernstiger psychiatrische stoornissen
• Evenals psychosomatische problemen en (secundaire) psychische reacties op
chronische ziekten en handicaps.
De PMTer kan curatief werken, preventief en gericht op vroegtijdige signalering.
Methodische wijze:
• Doelgericht
• Werkwijze kunnen onderbouwen en verantwoorden.
Op basis van diagnostiek tot een verantwoord behandelplan komen (doelstellingen en wijze
waarop deze bereikt zullen worden), behandelplan regelmatig evalueren (en zo nodig
bijstellen).
Interventie:
• Het scheppen van een context en deze manipuleren aan de hand van bewegings- en
belevingsarrangementen.
• Het is een experiëntiële therapievorm: de essentie is een ervaring.
• Bewegingsgedrag, lichaamsbeleving en de symbolische betekenis.
• Kan gebruik maken van de psychotherapeutische referentiekaders. (Invloeden van
psychotherapie)
o CTG -> gedragsmatig en cognitief. (Oefenen)
o Psychodynamisch: onbewuste processen waarvan iemand nu nog last van kan
hebben. Bijv van vroeger en de effecten daarvan hoe je nu bent. Freud.
(Ontdekken)
o Humanistische psychologie: cliëntgericht. Ervaren hoe jij bent. (Ervaren)
• Dit is de basis voor het verder beïnvloeden van gevoelens, gedachten en gedrag.
Theoretische basis:
• Bewegingsonderwijs (lichamelijke opvoeding)
o Relationeel bewegingsconcept
o Betekenisvol handelen
, • Lichaamsgerichte benadering
o Integratie van verschillende psychotherapeutische benaderingen
o Aandacht voor lichaamsbeleving
• Symbolisch werken
Nieuwe therapeutische ontwikkelingen (bijv ACT)
Bewegingsonderwijs:
• Relationeel bewegingsconcept
• Gordijn (1975): t gaat om intentioneel handelen, betrokkenheid op de wereld.
• In PMT: doelstellingen op het gebied van (betekenisvol) handelen en niet op het
verbeteren van fysiek functioneren.
Van visies naar concrete methodes en technieken: meta-theorie (filosofie) -> klinische
theorie -> toepassing in de praktijk (praxeologie/strategie/interventies). (BELANGRIJK)
Integratief: integreren is tot een geheel samenvoegen (Ook op het niveau van de abstracte
psychologische theorie).
Eclectisch: het beste kiezend, niet één stelsel uitkiezen maar uit alle stelsels datgene nemen
dat het beste lijkt (Betreft de methoden en technieken).
Eclectisch werken:
• Verschillende methoden en technieken uit verschillende theoretische kaders worden
samen gebruikt.
• Voordeel: je kunt kiezen uit een veel groter scala aan mogelijkheden.
• Nadeel: wanneer je niet goed kiest kunnen interventies uit verschillende methoden
elkaar tegen spreken.
Omdat PMT integratief is -> focus op de relatie tussen effectieve praktische interventies en
zijn theoretische en bewezen achtergrond.
Klinische theorie:
• Biopsychosociaal model
• Vak therapeutische werkingsmechanismen
• Levensloopperspectief
• Diversiteitsperspectief
• Diathese stress model
Werkingsmechanismen op basis van neurobiologie: 6 categorieën:
• Arousal-regulatie
• Proces van lichaamswaarneming/ -bewustzijn
• Proces van expressie
• Affect en emotieregulatie
• Regulatie effectieve functies:
• Regulatie van sociale aspecten:
,Levensloopperspectief: problematiek zien in het licht van levensgeschiedenis.
Diversiteitsperspectief: problematiek zien in het licht van gender, cultuur en klasse.
Diathese-stress model:
• Kwetsbaarheid (BioPychoSociaal-model)
• Stressoren kunnen psychische stoornissen triggeren wanneer iemand kwetsbaar is
voor een bepaalde psychische stoornis.
Praxeologie (praktisch)/strategieën/interventies:
• Oefengerichte-functionele strategie:
o Gericht op stabilisering en op het ontwikkelen en/of herstellen van de
functies van het lichaam. Bijv spanningsregulatie
o Gericht op het oefenen van gedrag: weerbaarheid (rots en water)
• Ervaringsgerichte-stimulerende strategie:
o Aanbieden van concreet-lichamelijke nieuwe of alternatieve ervaringen.
o Ontwikkelen van of herontdekken van (bewegings)mogelijkheden.
o Elementen van identiteitsversterking, zelfontplooiing en
persoonlijkheidsontwikkeling (contextmanipulatie, sensory awareness).
• Ontdekkende-conflictgerichte strategie:
o Inzicht in en waar mogelijke verwerking van (elementen uit) de persoonlijke
biografie staan centraal.
o Accent ligt meer op de koppeling van lichamelijke ervaringen in het hier en nu
met vroegere sferen, gebeurtenissen en ervaringen.
o Inzicht en aanbieden van corrigerende ervaringen op het niveau van het
lichaam is van belang. (Pessopsychotherapie, symbolisch werken).
, Week 2
College 2: principes voor oefenen als PMT-strategie: (4 vragen)
PMT-benaderingen:
• Lichaam
o CTG: oefenen
o Ervaren -> cliëntgerichte therapie: ervaren
o Psychodynamisch: ontdekken
• Bewegen: gordijn, betekenis
• Symbolisch
Vak therapie maakt gebruik van psychotherapeutische interventies:
• Effect wordt verklaard uit het idee dat psychische problematiek ontstaat door de
wijze waarop iemand over zaken denkt. (Top-down-benadering) (in vak therapie
wordt gebruik gemaakt van psychotherapeutische interventies: CGT,
schematherapie, invloeden vanuit psychodynamisch perspectief).
Vak therapie werkt ook op basis van de inzet van concrete ervaringen:
• Er wordt gestart bij basale processen (bottom-up-benadering) (start bij basale
processen, waarnemen, ervaren en handelen zijn aangrijpingspunten voor diagnose
en beïnvloeding.
• Denken over: directe beleving in het hier en nu.
Mensenbrein: zorgt ervoor dat we kunnen rationaliseren, analyseren, abstracteren en taal
geven aan ervaringen.
Zoogdierenbrein: limbisch systeem wat zorgt voor regulatie van emoties en geheugen
(subcorticale netwerken)
Reptielenbrein: zorgt voor vitale levensfuncties zoals lichaamstemperatuur, hartslag,
ademhaling en bloeddruk (kernen in de hersenstam).
1. Arousal: activatietoestand zenuwstelsel, ontspannen van lichaam, leren reguleren
van deze arousal (parasympatisch)
2. Lichaamswaarneming/-bewustzijn: herkennen lichaamssignalen
3. Proces van expressie/creativiteit/ flexibiliteit: kunnen uiten van gevoelens op een
veilige manier
4. Affect- en emotieregulatie: emoties herkennen en adequaat reguleren, window of
tolerance, meer emotionele spanning kunnen verdragen.
5. Regulatie executieve functies: door ervaring leer je mensen aandacht te houden,
plannen, etc. meta cognitie
6. Regulatie van sociale processen: begrijpen van sociale situaties en adequaat
functioneren. Rollenspellen,
afstemmen (non-verbaal).
Controlled approach.
M = mens
W = wereld