Kennistoets HBO verpleegkunde, Nijmegen
Indiceren van zorg
Samenvatting van de volledige toets matrijs van OWE 8.
Imke Christ
,CONTENTS
Toets matrijs week 1 en 2: ...................................................................................................................................... 2
Anatomie & fysiologie zenuwstelsel ................................................................................................................... 3
Dwarslaesie en Multiple sclerose ...................................................................................................................... 11
Toetsmatrijs week 3 en 4 ...................................................................................................................................... 21
Anatomie en Fysiologie motorisch zenuwstelsel .............................................................................................. 23
Osteoporose – artrose – Sarcopenie – ziekte van parkinson – kwetsbare ouderen ......................................... 28
De ziekte van parkinson .................................................................................................................................... 31
Geriatrie ............................................................................................................................................................ 34
Toetsmatrijs week 5 t/m 7 .................................................................................................................................... 35
Cognitie ............................................................................................................................................................. 36
Dementeel syndroom ....................................................................................................................................... 36
Delier ................................................................................................................................................................. 38
Ziekte van alzheimer: ........................................................................................................................................ 39
Vasculaire dementie.......................................................................................................................................... 40
Frontotemporale dementie .............................................................................................................................. 41
Autismespectrumstoornis ................................................................................................................................. 42
Tabel dementie soorten: ................................................................................................................................... 46
Toetsmatrijs week 6 .............................................................................................................................................. 47
De luchtwegen .................................................................................................................................................. 48
Respiratie en aansturing van de ademhaling .................................................................................................... 49
COPD ................................................................................................................................................................. 49
Chronische ontsteking van onderste luchtwegen en longemfyseem. .............................................................. 50
Longcarcinoom .................................................................................................................................................. 53
Respiratoire insufficientie acuut en chronisch .................................................................................................. 56
pneumonie ........................................................................................................................................................ 57
Tracheostoma en canule ................................................................................................................................... 59
Wet en regelgeving ............................................................................................................................................... 63
Wet zorg en dwang ........................................................................................................................................... 63
Wet verplichte ggz ............................................................................................................................................ 64
Verschil WZD en WVGGZ .................................................................................................................................. 66
1
,TOETS MATRIJS WEEK 1 EN 2:
Anatomie Centraal zenuwstelsel en de bouw van de wervelkolom en de vliezen
rondom hersenen en het ruggenmerg.
Fysiologie (Para)sympathisch zenuwstelsel, impulsgeleiding
Pathologie Epidemiologie, definitie, etiologie, symptomen, complicaties, prognose en
verloop van de volgende ziektebeelden:
• Dwarslaesie
• Multiple Sclerose (MS)
Zorgaspecten Diagnostiek en medische en verpleegkundige behandeling van de volgende
ziektebeelden:
• Dwarslaesie
• Multiple Sclerose (MS)
Blaaskatheterisatie
2
,ANATOMIE & FYSIOLOGIE ZENUWSTELSEL
Bron: Anatomie en Fysiologie boek, Hoofdstuk 12
HET ZENUWSTELSEL
Centrale zenuwstelsel -> Bestaat uit; hersenen en ruggenmerg.
• Ruggenmerg, grote hersenen, tussenhersenen, hersenstam en
kleine hersenen.
• Samen 98% van totale zenuwstelsel.
Perifere zenuwstelsel -> Bestaat uit; verbindingswegen tussen centrale
zenuwstelsel en rest van het lichaam.
• Grotendeels buiten schedel en wervelkolom
• De hersenzenuwen, de ruggenmergkzenuwen, de grensstreng en
de zenuwen van het vegetatieve zenuwstelsel.
Somatische zenuwstelsel -> alles waar je zelf invloed op hebt.
Autonome zenuwstelsel -> zorgt voor interne communicatie in het lichaam. Buiten onze wil om. Er wordt
onderscheid gemaakt tussen sympatisch (bij arbeid) en parasympatisch (bij rust en ontspanning).
Veranderingen aan de huid passen bij autonome neuropathie.
Het endocrine systeem heeft een nauwe verbinding met het autonome zenuwstelsel en wordt met name in de
hypothalamus geregeld.
Perifere ganglion -> ophoping van zenuwcellen. Bijv. De sympatische grensstreng gelegen voor de wervelkolom.
Een term voor autonome zenuwstelsel is het vegetatieve zenuwstelsel.
Het vegetatieve zenuwstelsel bestaat uit twee delen:
1- Sympathische zenuwstelsel -> actief als mens actief is.
Stimuleert hartactiviteit, ademhalen en verhoogt de bloedsuikerspiegel en spanning in skelet spieren.
2- Parasympatische zenuwstelsel -> actief als mens passief is.
Stimuleert spijsvertering, vertraagt hart- en ademhalingsactivitiet en remt spieractiviteit.
3
, Animale integratie -> integratie van de mens met omgeving
Geregeld door animale zenuwstelsel, ook wel willekeurige
zenuwstelsel, regelt de wisselwerking tussen persoon en
omgeving.
Hiërarchie -> Hersenen staan boven het ruggenmerg. Prikkels
van het ruggenmerg kunnen bijvoorbeeld onderdrukt worden
door de hersenen, niet andersom.
Afferente -> opstijgende, sensibele banen. Komen vanuit
sensoren en gaan richting het Centrale zenuwstelsel.
Efferente -> afdalende, motorische banen. Deze gaan vanuit
het centrale zenuwstelsel naar de spieren en klieren.
ZENUWWEEFSEL
Twee type cellen bij zenuwweefsel zijn: neuronen en neuroglia.
Neuronen -> doorsturen van impulsen
Drie soorten neuronen:
• Sensibele neuronen: Afferent neuron en vervoeren
impulsen vanaf de sensoren in het lichaam naar het CZS.
Perifeer naar centraal.
• Schakelneuronen: zenuwcellen in het centraal
zenuwstelsel, taak is om impulsen van een op de andere
zenuwcel te verplaatsen. Meeste neuronen in CZS zijn schakelneuronen.
• Motorische neuronen: vervoeren impulsen van centraal naar perifeer (spieren en klieren). Zijn
efferente.
Neuroglia -> zorgt voor ondersteuning, bescherming en onderhoud van de neuronen.
De Neuroglia bestaat uit vijf type gliacellen: Astrocyten, oligodendrocyten, microgliocyten, ependymcellen en
schwanncellen.
WITTE STOF EN GRIJZE STOF
WITTE STOF
De witte stof bestaat uit axonen met myelyne schede
Tot de witte stof behoren de zenuwen in het perifere zenuwstelsel en de banen
in het centrale zenuwstelsel.
Zenuw = nervus
In het periferezenuwstelsel zijn veel zenuwen die het CZS met perifere
zenuwstelsel verbinden en omgekeerd.
4