Handelsverrichtingen = ‘verrichtingen’ van een onderneming die handel voert
Financiële verrichtingen = ‘verrichtingen’ van een onderneming om zich te financieren
1. Waarom handel?
Men heeft in onbeperkte mate nood aan goederen (voeding, kledij, auto, medicatie …) maar heeft in
beperkte mate middelen (arbeidskrachten, machines, grondstoffen) → hoeveelh kiezen, want beperkt
→ doel: zoveel mogelijk goederen produceren
➢ Meer productiemiddelen
➢ Technologische vooruitgang
➢ Arbeidsorganisatie wijzigen --> arbeidsverdeling --> productie meer goederen
ARBEIDSVERDELING EN SPECIALISATIE = iedereen voert één bepaalde taak uit (<-> autarkie = alles zelf doe)
→ elk doet de taak waar hij het best in is, zo meer eenheden van elk product
→ probleem: elk teveel aan één soort goed, en tekort aan een ander goed --> oplossing: handel voeren
• 1 partij is beter in productie van beide goederen: toch voordelige arbeidsverdeling!
Relatieve kost = kost van een product, in
termen van een ander product
Bv: B sneller in kleding en C sneller in graan
Belg maakt kledij en handelt 250.000 met Congo
Cong maakt graan en handelt 250.000 met België
→ beide meer voordeel
→ beide minder voordeel
(hfst 2 NK, hfst 3 enkel Connossement kennen)
2. Betalingstechnieken
→ verkoper wil voorafbetaling (voordat goederen geleverd worden) Risico, gebrek aan vertrouwen
→ koper wil achterafbetaling (nadat goederen geleverd werden) (vooral bij internationale handel)
oplossing: koper stuurt documenten naar verkoper + verkoper stuurt geld naar koper
Bv: Connossement = over zee ondertekent kapitein bewijs van ontvangst en belofte goederen naar
afgesproken haven vervoeren → geeft koper zekerheid dat goederen onderweg zijn
Documentair incasso
Partijen: exporteur (verkoper), importeur (koper), …
→ voordeel koper: krijgt eerst de documenten (stap 6) en
betaalt dan pas (stap7)
→ nadeel verkoper: koper kan betaling weigeren (7), maar
goederen zijn dan al onderweg (2)
1
,documentair krediet (beter want exporteur meer gerustgesteld)
= bank van verkoper garandeert dat verkoper betaald zal worden als hij verplichtingen nakwam
= betalingsbelofte van bank van koper (is vertrouwelijker dan koper zelf)
→ voordeel verkoper: eerst bevestiging doc krediet (4), dan pas
goederen weg (5)
→ nadeel bank imp: neemt risico bij voorbetaling (10), pas later
geld krijgen van importeur (12), risico dat imp nooit betaalt
→ nadeel: bank imp rekent extra kosten aan voor risico (aan imp of exp)
→ ALLEMAAL ENKEL OVER ZEE
3. Financieringstechnieken (acceptkrediet NK)
→ verkoper wil voorafbetaling (voordat goederen geleverd worden)
Risico, financiering
→ koper wil achterafbetaling (nadat goederen geleverd werden)
Koper betaalt bij verzending
Koper betaalt pas bij ontvangst
→ nadeel voor koper: mss
OF → nadeel voor verkoper: lang wachten
niet voldoende krediet
op betaling + mss geld nodig
= macht bij verkoper
= macht bij koper
DISCONTOKREDIET
= krediet (=lening) gebaseerd op geaccepteerd wissel, die vóór de vervaldag verdisconteerd wordt aan bank
→ wissel = doc met betalingsverplichting op toekomstige datum
→ verdisconteren wissel aan bank = verkopen wissel = recht hebben op dat bedrag van bank
→ accepteren van wissel = betalingsverplichting aanvaarden
• Cedentendiscontokrediet = cliëntendiscontokrediet
= krediet aangevraagd door verkoper bij zijn bank, hij moet op zijn geld wachten maar heeft het
sneller nodig dus vraagt het bedrag via krediet (lening), maar lenen kost geld, dus leverancier draagt
kredietkosten
→ contante waarde (4) is lager dan nominale waarde (6)
(door discontokosten = kredietkosten)
→ stap 1 tot 4 gebeurt onmiddellijk, stap 5&6 veel later
→ risico bank dat koper niet betaalt (6)
→ verkoper betaalt lening terug aan bank, maar
ONRECHTSTREEKS in stap 6
• Leveranciersdiscontokrediet
= krediet aangevraagd door koper bij bank, omdat hij onmiddellijk de aankoop moet betalen, maar
heeft het geld niet (+ draagt hierdoor de kredietkosten)
→ stap 1 tot 5 gebeurt onmiddellijk
→ stap 4 is de koper die geld leent bij zijn bank, en
hiermee de koper betaalt (gebeurt nu rechtstreeks
door de bank)
→ terugbetaling (7) zelfde waarde als nominale (4)
→ discontokosten (5) zijn de opbrengsten van de bank
2
, FACTORING
= leverancier geeft betalingsuitstel + verkoopt facturen aan factor (= financiële instelling,
factoringmaatschappij)
• Factoring zonder verhaal: (duurder voor leverancier)
→ wanneer koper niet betaalt, kan factor niet naar leverancier gaan, factor draagt risico
→ bij stap 4 wordt al een deel van de factuur betaald
→ stap 1 tot 4 onmiddellijk
→ stap 5 tot 7 op vervaldag
→ ookal vind stap 6 geen plaats, gebeurt stap 7 ook
→ bv (4) is €90 en (6) 100€ en (7) 8€, dus factor verdient €2
• Factoring met verhaal: (goedkoper voor leverancier
→ als alles goed loopt is het hetzelfde als zonder verhaal
→ als stap 6 niet plaatsvind, dan vraagt factor voorschot (4)
terug en moet het restant (7) dan niet betalen
→ leverancier eindigt met niets
→ maar koper heeft goederen, dus leverancier sleept koper voor rechtbank of …
→ factoring zonder verhaal, is ‘voordeliger’ voor leverancier
→ dus zorgt de factor dat zonder verhaal duurder is (minder restant krijgen), zodat leveranciers voor
……….factoring zonder verhaal kiezen (meer restant krijgen)
3