Samenvatting LKT Nederlands
Inhoud
Mondelinge taalvaardigheid...................................................................................................................2
Woordenschat........................................................................................................................................6
Beginnende geletterdheid......................................................................................................................9
Voortgezet technisch lezen...................................................................................................................12
Begrijpend lezen...................................................................................................................................14
Stellen...................................................................................................................................................16
Jeugdliteratuur.....................................................................................................................................17
Taalbeschouwing..................................................................................................................................19
Spelling.................................................................................................................................................21
,Mondelinge taalvaardigheid
Luisterdoelen:
- Iets te weten willen komen.
- Een bepaald gevoel willen ondergaan.
- Zich een mening willen vormen.
- Een bepaalde handeling willen uitvoeren.
- Een spel mee willen spelen.
Luisterstrategieën:
Globaal luisteren: de grote lijnen volgen.
Intensief luisteren: details ook belangrijk vinden.
Gericht luisteren: specifieke informatie oppikken.
Kritisch luisteren: mening vormen.
Actief luisteren is de vorm waarbij de luisteraar zich maximaal inzet om de
spreker te volgen en te begrijpen. Daarbij zet hij middelen in als aankijken,
luisterresponsen geven (knikken) en vragen stellen.
Bewust of onbewust heeft de spreker altijd een doel met wat hij zegt:
Amuseren: vertellen van een mop.
Informeren: vertellen hoe laat het is.
Instrueren: de weg wijzen.
Overtuigen: zeggen dat je een boek moet gaan lezen.
De spreker kiest een strategie die afgestemd is op de luisteraar en op het
spreekdoel dat hij heeft.
Het kiezen van een vorm (verhaal, opsomming van feiten,
indringend voorbeeld).
Het kiezen van type taalgebruik (eenvoudig, vaktaal).
Sociale taalfuncties:
Zelfhandhaving: zichzelf verdedigen of bezit beschermen (Die had
ik!).
Zelfsturing: eigen handelingen met woorden ordenen of plannen
aankondigen (Ik ga eerst en dan…)
Sturing van anderen: beïnvloeden van gedrag van anderen
(Zullen we gaan zwemmen?)
Structurering van het gesprek: mag ik even wat zeggen?
, Cognitieve taalfuncties:
Rapporteren: verslag doen van iets wat in de werkelijkheid
voorkomt. (benoemen/ etiketteren, beschrijven, vergelijken).
Redeneren: beschrijving waarin een extra denkstap wordt
verwoord. Hieronder vallen chronologisch ordenen, concluderen,
middel-doelrelatie of instrumentele relatie leggen (oplossen van een
probleem), oorzaak-gevolgrelatie leggen (als we nu dit doen, dan…).
Projecteren: verplaatsen in gedachten en de gevoelens van
iemand anders (Esra heeft geen zin, want…).
Mondeling presenteren:
1. Oriënteren op inhoud.
2. Doel en publiek bepalen.
3. Plannen.
4. Presenteren.
5. Reflecteren op doel en inhoud.
Gesprekken bezitten specifieke kenmerken wat betreft:
Vorm: monoloog (spreekbeurt), dialoog (tweetalgesprek) en
groepsgesprek.
Lengte.
Doelstelling: amuseren, informeren, instrueren en overtuigen.
Er zijn verschillende soorten vragen:
Oplossingsgerichte vragen: welke lessen wil je dan hebben
vandaag?
Controlevragen: kun je dat uitleggen?
Reproducerende vragen: wat is de hoofdstad van Spanje?
Diagnosticerende vragen: weet je nog wat de hoofdsteden
waren?
Opiniërende/ evaluatieve vragen: wat vind je daarvan?
In het taalontwikkelingsproces leren kinderen de regels voor de taalinhoud
(semantisch aspect), de taalvorm (fonologie, morfologie en syntaxis) en
het taalgebruik (pragmatiek).
Inhoud
Mondelinge taalvaardigheid...................................................................................................................2
Woordenschat........................................................................................................................................6
Beginnende geletterdheid......................................................................................................................9
Voortgezet technisch lezen...................................................................................................................12
Begrijpend lezen...................................................................................................................................14
Stellen...................................................................................................................................................16
Jeugdliteratuur.....................................................................................................................................17
Taalbeschouwing..................................................................................................................................19
Spelling.................................................................................................................................................21
,Mondelinge taalvaardigheid
Luisterdoelen:
- Iets te weten willen komen.
- Een bepaald gevoel willen ondergaan.
- Zich een mening willen vormen.
- Een bepaalde handeling willen uitvoeren.
- Een spel mee willen spelen.
Luisterstrategieën:
Globaal luisteren: de grote lijnen volgen.
Intensief luisteren: details ook belangrijk vinden.
Gericht luisteren: specifieke informatie oppikken.
Kritisch luisteren: mening vormen.
Actief luisteren is de vorm waarbij de luisteraar zich maximaal inzet om de
spreker te volgen en te begrijpen. Daarbij zet hij middelen in als aankijken,
luisterresponsen geven (knikken) en vragen stellen.
Bewust of onbewust heeft de spreker altijd een doel met wat hij zegt:
Amuseren: vertellen van een mop.
Informeren: vertellen hoe laat het is.
Instrueren: de weg wijzen.
Overtuigen: zeggen dat je een boek moet gaan lezen.
De spreker kiest een strategie die afgestemd is op de luisteraar en op het
spreekdoel dat hij heeft.
Het kiezen van een vorm (verhaal, opsomming van feiten,
indringend voorbeeld).
Het kiezen van type taalgebruik (eenvoudig, vaktaal).
Sociale taalfuncties:
Zelfhandhaving: zichzelf verdedigen of bezit beschermen (Die had
ik!).
Zelfsturing: eigen handelingen met woorden ordenen of plannen
aankondigen (Ik ga eerst en dan…)
Sturing van anderen: beïnvloeden van gedrag van anderen
(Zullen we gaan zwemmen?)
Structurering van het gesprek: mag ik even wat zeggen?
, Cognitieve taalfuncties:
Rapporteren: verslag doen van iets wat in de werkelijkheid
voorkomt. (benoemen/ etiketteren, beschrijven, vergelijken).
Redeneren: beschrijving waarin een extra denkstap wordt
verwoord. Hieronder vallen chronologisch ordenen, concluderen,
middel-doelrelatie of instrumentele relatie leggen (oplossen van een
probleem), oorzaak-gevolgrelatie leggen (als we nu dit doen, dan…).
Projecteren: verplaatsen in gedachten en de gevoelens van
iemand anders (Esra heeft geen zin, want…).
Mondeling presenteren:
1. Oriënteren op inhoud.
2. Doel en publiek bepalen.
3. Plannen.
4. Presenteren.
5. Reflecteren op doel en inhoud.
Gesprekken bezitten specifieke kenmerken wat betreft:
Vorm: monoloog (spreekbeurt), dialoog (tweetalgesprek) en
groepsgesprek.
Lengte.
Doelstelling: amuseren, informeren, instrueren en overtuigen.
Er zijn verschillende soorten vragen:
Oplossingsgerichte vragen: welke lessen wil je dan hebben
vandaag?
Controlevragen: kun je dat uitleggen?
Reproducerende vragen: wat is de hoofdstad van Spanje?
Diagnosticerende vragen: weet je nog wat de hoofdsteden
waren?
Opiniërende/ evaluatieve vragen: wat vind je daarvan?
In het taalontwikkelingsproces leren kinderen de regels voor de taalinhoud
(semantisch aspect), de taalvorm (fonologie, morfologie en syntaxis) en
het taalgebruik (pragmatiek).