Basisstof 1: Typen bloedsomlopen
Open bloedsomloop:
- Insecten
- Aantal kamers op rij
- stroomt uit de aorta overal het lichaam in
- onderste kamer zuigt het bloed weer op
Gesloten bloedsomloop.
Enkelvoudige gesloten bloedsomloop:
- Vissen
- 1 boezem en 1 kamer
- Gaat 1 keer door het hart en wordt rond gepompt
Dubbele bloedsomloop
- Vogels en zoogdieren.
- Linkerharthelft en rechterharthelft
- 2 boezems en 2 kamers
- Bloed wordt door rechterkamer naar de longen gepompt
- Hier neemt het zuurstof mee en stroomt naar de linkerharthelft (boezem) (kleine bloedsomloop)
- Linkerkamer pompt het bloed door heel het lichaam
- Vanuit organen weer terug naar rechterharthelft (boezem) (grote bloedsomloop)
Basisstof 2; Het bloed
Rode bloedcellen (erytrocyten)
Rode bloedcellen ontstaan uit myloïde stamcellen
- wat zich ontwikkeld tot erytroblast -> kern word uitgestoten -> rode bloedcel
Leven ongeveer 4 maanden
Bevatten hemoglobine -> geeft de rode kleur aan bloed
-> afbraak product van hemoglobine bilirubine, dit wordt uitgescheiden door lever en galblaas
-> overige ijzer wordt opnieuw benut voor maken van hemoglobine
Bloedarmoede (anemie)
-> bloed bevat te weinig hemoglobine
Productie rode bloedcellen:
-> als er te weinig zuurstof binnen komt (en dus de nieren een zuurtstof te kort krijgt) (door
bijvoorbeeld bloedverlies of anemie of longziekte)
-> Nieren maken Epo (erytropoietine)
-> Epo stimuleert productie rode beenmerg
->zuurstofvoorziening in de nieren neemt toe; productie epo remt.
Witte bloedcellen (leukocyten)
Ontstaan zowel uit myloïde stamcellen als uit lymfoïde stamcellen.
Myloïde stamcel -> myeloblast -> granulocyt
-> monoblast -> monocyt
, Lymfoïde stamcel -> t-lymfocyt en b-lymfocyt
Granuloctyten:
-> gelobde kern en cytoplasma (korrelig)
onderverdeeld in;
neutrofiele, -> vernietigen bacteriën door fagocytose
eosinofiele -> vernietigen larven (parasieten) en antigeen-antistofcomplexen (ook fagocytose)
en basofiele granulocyten -> zorgen voor ontstekingsreacties
Ze fagocyteren (ze ''eten'' als het ware de bacterie op)
-> als de granulocyt hierbij zelf ook sterft dan ontstaat etter/pus (gevaarlijk; komen nog levende
bacterien in voor)
-> macrogafen zorgen er voor dat de resten worden opgeruimd.
Monocyten:
-> meestal rond van vorm; maar kan veranderen. Kern is rond tot gelobd
-> heten in weefsels macrofagen (vernietigen dode celresten door fagocytose)
T-lymfocyten
-> meestal rond van vorm; kern vult vrijwel hele cel
-> zorgt voor afweer
B-lymfocyten
-> meestal rond van vorm; geen kern
-> ontstaan plasmacellen (die antistoffen vormen)
Bloedplaatjes (trombocyten)
Zijn geen cellen -> delen van uiteengevallen cellen
Bloedstolling:
Bloedvat word beschadigd
-> bloedplaatjes blijven vastkleven
-> propje bloedplaatjes
-> de bloedplaatjes gaan ten gronde
-> komt fibrinogeen en stollingsfactoren (calciumionen) vrij. (vitamine K is hiervoor nodig)
-> protrombine wordt omgezet in trombine
-> door trombine word fibrinogeen omgezet in fibrine
-> fibrine vormt een netwerk van draden -> bloedcellen blijven hangen
-> Dit proces herhaald zich totdat de wond geheel is afgesloten.
-> Bloedstolsel is gevormd -> fibrinedraden trekken zich samen
-> uit het stolsel word bloedserum geperst (bloedplasma zonder fibrinogeen)
-> uitdroging -> korst
Na tijd word fibrine afgebroken waardoor polypeptiden ontstaan. De afbraak is onder invloed van
plasmine.
Bloedplasma
55% van je bloed is bloedplasma
Sommige lossen goed op in plasma (zoals glucose, melkzuur en ureum)
Sommige niet, die moeten worden gebonden aan plasma-eiwitten.
Open bloedsomloop:
- Insecten
- Aantal kamers op rij
- stroomt uit de aorta overal het lichaam in
- onderste kamer zuigt het bloed weer op
Gesloten bloedsomloop.
Enkelvoudige gesloten bloedsomloop:
- Vissen
- 1 boezem en 1 kamer
- Gaat 1 keer door het hart en wordt rond gepompt
Dubbele bloedsomloop
- Vogels en zoogdieren.
- Linkerharthelft en rechterharthelft
- 2 boezems en 2 kamers
- Bloed wordt door rechterkamer naar de longen gepompt
- Hier neemt het zuurstof mee en stroomt naar de linkerharthelft (boezem) (kleine bloedsomloop)
- Linkerkamer pompt het bloed door heel het lichaam
- Vanuit organen weer terug naar rechterharthelft (boezem) (grote bloedsomloop)
Basisstof 2; Het bloed
Rode bloedcellen (erytrocyten)
Rode bloedcellen ontstaan uit myloïde stamcellen
- wat zich ontwikkeld tot erytroblast -> kern word uitgestoten -> rode bloedcel
Leven ongeveer 4 maanden
Bevatten hemoglobine -> geeft de rode kleur aan bloed
-> afbraak product van hemoglobine bilirubine, dit wordt uitgescheiden door lever en galblaas
-> overige ijzer wordt opnieuw benut voor maken van hemoglobine
Bloedarmoede (anemie)
-> bloed bevat te weinig hemoglobine
Productie rode bloedcellen:
-> als er te weinig zuurstof binnen komt (en dus de nieren een zuurtstof te kort krijgt) (door
bijvoorbeeld bloedverlies of anemie of longziekte)
-> Nieren maken Epo (erytropoietine)
-> Epo stimuleert productie rode beenmerg
->zuurstofvoorziening in de nieren neemt toe; productie epo remt.
Witte bloedcellen (leukocyten)
Ontstaan zowel uit myloïde stamcellen als uit lymfoïde stamcellen.
Myloïde stamcel -> myeloblast -> granulocyt
-> monoblast -> monocyt
, Lymfoïde stamcel -> t-lymfocyt en b-lymfocyt
Granuloctyten:
-> gelobde kern en cytoplasma (korrelig)
onderverdeeld in;
neutrofiele, -> vernietigen bacteriën door fagocytose
eosinofiele -> vernietigen larven (parasieten) en antigeen-antistofcomplexen (ook fagocytose)
en basofiele granulocyten -> zorgen voor ontstekingsreacties
Ze fagocyteren (ze ''eten'' als het ware de bacterie op)
-> als de granulocyt hierbij zelf ook sterft dan ontstaat etter/pus (gevaarlijk; komen nog levende
bacterien in voor)
-> macrogafen zorgen er voor dat de resten worden opgeruimd.
Monocyten:
-> meestal rond van vorm; maar kan veranderen. Kern is rond tot gelobd
-> heten in weefsels macrofagen (vernietigen dode celresten door fagocytose)
T-lymfocyten
-> meestal rond van vorm; kern vult vrijwel hele cel
-> zorgt voor afweer
B-lymfocyten
-> meestal rond van vorm; geen kern
-> ontstaan plasmacellen (die antistoffen vormen)
Bloedplaatjes (trombocyten)
Zijn geen cellen -> delen van uiteengevallen cellen
Bloedstolling:
Bloedvat word beschadigd
-> bloedplaatjes blijven vastkleven
-> propje bloedplaatjes
-> de bloedplaatjes gaan ten gronde
-> komt fibrinogeen en stollingsfactoren (calciumionen) vrij. (vitamine K is hiervoor nodig)
-> protrombine wordt omgezet in trombine
-> door trombine word fibrinogeen omgezet in fibrine
-> fibrine vormt een netwerk van draden -> bloedcellen blijven hangen
-> Dit proces herhaald zich totdat de wond geheel is afgesloten.
-> Bloedstolsel is gevormd -> fibrinedraden trekken zich samen
-> uit het stolsel word bloedserum geperst (bloedplasma zonder fibrinogeen)
-> uitdroging -> korst
Na tijd word fibrine afgebroken waardoor polypeptiden ontstaan. De afbraak is onder invloed van
plasmine.
Bloedplasma
55% van je bloed is bloedplasma
Sommige lossen goed op in plasma (zoals glucose, melkzuur en ureum)
Sommige niet, die moeten worden gebonden aan plasma-eiwitten.