Hoorcollege 1 (botten)
Functies van skelet:
- Bescherming van kwetsbare organen
- Stevigheid en vorm van het lichaam
- Maakt bewegen mogelijk, samen met spieren
- Aanmaak van rode bloedcellen in het beenmerg
- Calcium opslaan
Bot van binnen naar buiten:
Merg – spongieus bot – compact bot – beenvlies
Zouten bepalen de hardheid van het bot
Hardheid pasgeboren kind 50%, hardheid ouderen 70%
Hormonen/vitaminegebrek à ontkalking
2 soorten beenweefsel:
Lamellair (ligt naast elkaar) 80%
- Spongieus
- Compact
Plexiform (buitenkant)
- Kleine scheurtjes worden hersteld door verbeend (hard) bindweefsel
Osteon/systeem van havers: grote gaten van osteoclasten opvullen in het compact bot
Osteon à osteocyten/beencellen
Kanaal van havers
Kanaal van havers: longtudinale tunneltjes met daarin bloedvaten
In 10 jaar wordt je bot vernieuwd
Beencellen/osteocyten worden opnieuw gevormd
Osteoblasten: nieuwe beencellen
Osteoclasten: beencellen afbreken
Beweging à osteoblasten
, Groeien:
Epifysaire kraakbeen zorgt voor groei in lengte
Calcium + vitamine D à stimuleren botaanmaak
Gewrichten:
- Zadelgewricht (duim)
- Rolgewricht (onderarm)
- Scharniergewricht (elleboog)
- Eivormig gewricht (vingerkootje)
- Kogelgewicht (schouder, rug)
Flexie (buigen) – extensie (strekken)
Anteversie (naar voor) – retroversie (naar achter)
Exorotatie (naar buiten) – endorotatie (naar binnen)
Pronatie (naar binnen) – supinatie (naar buiten)
Palmair (naar boven) – dorsaalflexie (naar onder)
Plantair (naar grond) – dorsaalflexie (naar lucht)
Radiale abductie (in richting van duim) – ulnaire abductie (in richting van pink)
Hoorcollege 2 (spieren)
Een lichaamsdeel kan alleen bewegen als spieren samentrekken
Oogspieren zijn het meest actief
Spieren zijn 40% van je lichaamsgewicht
Soorten spierweefsel:
- Dwarsgestreept/skeletweefsel (aansturing)
- Hartweefsel(vezels) (automatisch)
- Glad spierweefsel (autonoom)
De skeletspier
Zit vast aan het bot
Opbouw van binnen naar buiten:
Endomysium (vezel) – perimysium (bundel) – epimysium (spier)
Een spiervezel:
- Mitochondriën: energie maken
- Celkern
- Myofibrillen: kokertjes
- Plasmalemma: vorm, diffusie
- Transverse tube: buis waar transport van stoffen plaatsvindt
- SR (sarcoplastmatisch reticulum) : opslagplek van calcium
Functies van skelet:
- Bescherming van kwetsbare organen
- Stevigheid en vorm van het lichaam
- Maakt bewegen mogelijk, samen met spieren
- Aanmaak van rode bloedcellen in het beenmerg
- Calcium opslaan
Bot van binnen naar buiten:
Merg – spongieus bot – compact bot – beenvlies
Zouten bepalen de hardheid van het bot
Hardheid pasgeboren kind 50%, hardheid ouderen 70%
Hormonen/vitaminegebrek à ontkalking
2 soorten beenweefsel:
Lamellair (ligt naast elkaar) 80%
- Spongieus
- Compact
Plexiform (buitenkant)
- Kleine scheurtjes worden hersteld door verbeend (hard) bindweefsel
Osteon/systeem van havers: grote gaten van osteoclasten opvullen in het compact bot
Osteon à osteocyten/beencellen
Kanaal van havers
Kanaal van havers: longtudinale tunneltjes met daarin bloedvaten
In 10 jaar wordt je bot vernieuwd
Beencellen/osteocyten worden opnieuw gevormd
Osteoblasten: nieuwe beencellen
Osteoclasten: beencellen afbreken
Beweging à osteoblasten
, Groeien:
Epifysaire kraakbeen zorgt voor groei in lengte
Calcium + vitamine D à stimuleren botaanmaak
Gewrichten:
- Zadelgewricht (duim)
- Rolgewricht (onderarm)
- Scharniergewricht (elleboog)
- Eivormig gewricht (vingerkootje)
- Kogelgewicht (schouder, rug)
Flexie (buigen) – extensie (strekken)
Anteversie (naar voor) – retroversie (naar achter)
Exorotatie (naar buiten) – endorotatie (naar binnen)
Pronatie (naar binnen) – supinatie (naar buiten)
Palmair (naar boven) – dorsaalflexie (naar onder)
Plantair (naar grond) – dorsaalflexie (naar lucht)
Radiale abductie (in richting van duim) – ulnaire abductie (in richting van pink)
Hoorcollege 2 (spieren)
Een lichaamsdeel kan alleen bewegen als spieren samentrekken
Oogspieren zijn het meest actief
Spieren zijn 40% van je lichaamsgewicht
Soorten spierweefsel:
- Dwarsgestreept/skeletweefsel (aansturing)
- Hartweefsel(vezels) (automatisch)
- Glad spierweefsel (autonoom)
De skeletspier
Zit vast aan het bot
Opbouw van binnen naar buiten:
Endomysium (vezel) – perimysium (bundel) – epimysium (spier)
Een spiervezel:
- Mitochondriën: energie maken
- Celkern
- Myofibrillen: kokertjes
- Plasmalemma: vorm, diffusie
- Transverse tube: buis waar transport van stoffen plaatsvindt
- SR (sarcoplastmatisch reticulum) : opslagplek van calcium