Samenvatting
‘Skelet en spieren’
Daan Beers
Q6 – MGZ
,Inhoudsopgave
Spierweefsel ...................................................................................................................................... 3
Soorten spierweefsel ................................................................................................................. 3
Skeletspierweefsel.......................................................................................................................... 3
Actine- en myosinefilamenten ................................................................................................... 4
Sarcoplasmatisch reticulum ....................................................................................................... 7
T-buizensysteem........................................................................................................................ 7
Impulsoverdracht ...................................................................................................................... 7
Hartspierweefsel ............................................................................................................................ 8
Glad spierweefsel ........................................................................................................................... 9
Regeneratie ................................................................................................................................. 10
Anatomie spiergroepen ................................................................................................................... 11
Schouderspieren .......................................................................................................................... 11
Artrose ............................................................................................................................................ 12
Genetische factoren ................................................................................................................ 12
Epigenetische factoren ............................................................................................................ 12
Systemische factoren ............................................................................................................... 12
Lokale factoren ........................................................................................................................ 12
Synoviaal kraakbeen .................................................................................................................... 13
Pathofysiologie artrose ............................................................................................................ 13
Proces van artrose ................................................................................................................... 14
2
, Spierweefsel
Spierweefsel heeft de kenmerkende eigenschap dat het zich kan samentrekken. De
bewegingen van het lichaam worden in sterke mate bepaald door contracties van spieren
die het skelet in een bepaalde stand houden of brengen.
De kleinste eenheid van een spier is de spiercel, die vanwege zijn langgerekte vorm
spiervezel wordt genoemd. Binnen een spier zijn de contractiele eiwitten georiënteerd in de
richting waarin de beweging plaatsvindt. Door samenwerking tussen deze eiwitten kunnen
cellen en daardoor groepen van cellen zich samentrekken.
Afwijkingen die voorkomen in spieren kunnen van zeer uiteenlopende aard zijn. Bij sommige
ziekten is de spiercel zelf aangetast, bij andere wordt de klinische spierzwakte veroorzaakt
door de uitval van bepaalde zenuwen, waardoor de spier atrofieert.
Soorten spierweefsel
Zoogdieren hebben drie soorten spierweefsel:
- Skeletspierweefsel bestaat uit
evenwijdig gerangschikte, veelkernige,
dwarsgestreepte spiercellen met een
snelle krachtige wilsafhankelijke
contractie;
- Hartspierweefsel bestaat uit
eenkernige, dwarsgestreepte, vertakte
cellen waarvan de contractie
synchroon, ritmisch, krachtig en
autonoom is;
- Gladde spiercellen zijn spoelvormig en tonen geen dwarse streping. Hun contractie is
langzaam en niet onderworpen aan wil.
Onderdelen van spiercellen worden aangeduid met het voorvoegsel ‘sarco’. Het
sarcoplasma, het sarcoplasmatisch reticulum en het sarcolemma zijn de namen voor
respectievelijk het cytoplasma, het ER en de celmembraan van de spiercel.
Toename van het aantal cellen (hyperplasie) of herstel van het aantal na verlies
(regeneratie) komt niet voor bij hartspierweefsel, in zeer beperkte mate bij
skeletspierweefsel (vanuit satellietcellen), maar wel bij glad spierweefsel. Dit is een
belangrijk verschil in groei- en regeneratievermogen van de verschillende spiertypen.
Skeletspierweefsel
De dwarsgestreepte skeletspiercellen zijn lange,
cilindervormige veelkernige reuscellen. De lengte van individuele
spiervezels varieert tussen 1 mm (zoals in de trommelholte) en 30 cm,
terwijl de diameter ligt tussen 10 en 100 μm. Binnen één spier is de
diameter tamelijk constant. Spiervezels ontstaan uit mesoderm, waarin
eenkernige myoblasten, door deling en fusie een veelkernig syncytium,
3
‘Skelet en spieren’
Daan Beers
Q6 – MGZ
,Inhoudsopgave
Spierweefsel ...................................................................................................................................... 3
Soorten spierweefsel ................................................................................................................. 3
Skeletspierweefsel.......................................................................................................................... 3
Actine- en myosinefilamenten ................................................................................................... 4
Sarcoplasmatisch reticulum ....................................................................................................... 7
T-buizensysteem........................................................................................................................ 7
Impulsoverdracht ...................................................................................................................... 7
Hartspierweefsel ............................................................................................................................ 8
Glad spierweefsel ........................................................................................................................... 9
Regeneratie ................................................................................................................................. 10
Anatomie spiergroepen ................................................................................................................... 11
Schouderspieren .......................................................................................................................... 11
Artrose ............................................................................................................................................ 12
Genetische factoren ................................................................................................................ 12
Epigenetische factoren ............................................................................................................ 12
Systemische factoren ............................................................................................................... 12
Lokale factoren ........................................................................................................................ 12
Synoviaal kraakbeen .................................................................................................................... 13
Pathofysiologie artrose ............................................................................................................ 13
Proces van artrose ................................................................................................................... 14
2
, Spierweefsel
Spierweefsel heeft de kenmerkende eigenschap dat het zich kan samentrekken. De
bewegingen van het lichaam worden in sterke mate bepaald door contracties van spieren
die het skelet in een bepaalde stand houden of brengen.
De kleinste eenheid van een spier is de spiercel, die vanwege zijn langgerekte vorm
spiervezel wordt genoemd. Binnen een spier zijn de contractiele eiwitten georiënteerd in de
richting waarin de beweging plaatsvindt. Door samenwerking tussen deze eiwitten kunnen
cellen en daardoor groepen van cellen zich samentrekken.
Afwijkingen die voorkomen in spieren kunnen van zeer uiteenlopende aard zijn. Bij sommige
ziekten is de spiercel zelf aangetast, bij andere wordt de klinische spierzwakte veroorzaakt
door de uitval van bepaalde zenuwen, waardoor de spier atrofieert.
Soorten spierweefsel
Zoogdieren hebben drie soorten spierweefsel:
- Skeletspierweefsel bestaat uit
evenwijdig gerangschikte, veelkernige,
dwarsgestreepte spiercellen met een
snelle krachtige wilsafhankelijke
contractie;
- Hartspierweefsel bestaat uit
eenkernige, dwarsgestreepte, vertakte
cellen waarvan de contractie
synchroon, ritmisch, krachtig en
autonoom is;
- Gladde spiercellen zijn spoelvormig en tonen geen dwarse streping. Hun contractie is
langzaam en niet onderworpen aan wil.
Onderdelen van spiercellen worden aangeduid met het voorvoegsel ‘sarco’. Het
sarcoplasma, het sarcoplasmatisch reticulum en het sarcolemma zijn de namen voor
respectievelijk het cytoplasma, het ER en de celmembraan van de spiercel.
Toename van het aantal cellen (hyperplasie) of herstel van het aantal na verlies
(regeneratie) komt niet voor bij hartspierweefsel, in zeer beperkte mate bij
skeletspierweefsel (vanuit satellietcellen), maar wel bij glad spierweefsel. Dit is een
belangrijk verschil in groei- en regeneratievermogen van de verschillende spiertypen.
Skeletspierweefsel
De dwarsgestreepte skeletspiercellen zijn lange,
cilindervormige veelkernige reuscellen. De lengte van individuele
spiervezels varieert tussen 1 mm (zoals in de trommelholte) en 30 cm,
terwijl de diameter ligt tussen 10 en 100 μm. Binnen één spier is de
diameter tamelijk constant. Spiervezels ontstaan uit mesoderm, waarin
eenkernige myoblasten, door deling en fusie een veelkernig syncytium,
3