ECONOMIE: HOOFDSTUK 1 - 7
Hoofdstuk 1: Wat heb je te kiezen?
1.1. Kiezen en welvaart
Goederen: alle dingen, diensten of ervaringen waar iemand waarde aan hecht.
Vrije goederen: goederen die je kunt krijgen zonder dat je er iets voor hoeft te doen of op te geven
bijvoorbeeld zonlicht, wind, regen
Schaarse goederen: goederen waar je wel iets voor moet doen of opgeven.
Wet van wederkerigheid:
Het ontvangen van het ene goed gaat samen met het opgeven van een ander goed
Met elke keuze die je maakt zijn er opbrengsten, goederen die je verkrijgt, en kosten, goederen die je
opgeeft. Je ruilt dus het ene goed voor het andere goed.
De opofferingskosten van een keuze zijn de opbrengsten van de meest waardevolle activiteit die je
door de keuze opgeeft.
Door het maken van goede keuzes verhoog je je welvaart. Welvaart is de som van alle goedheid die
je ontleent aan schaarse goederen.
1.2. Ruilen voor arbeidstijd
Goederen die gemaakt worden door mensen noem je producten. De goederen die gebruikt worden
om producten te maken, noem je productiefactoren. Er zijn vier productiefactoren (KANO):
- Kapitaal;
- Arbeid;
Consu
- Natuur;
ment
- Ondernemerschap.
Ook bij productie is de wet van wederkerigheid van toepassing: je offert
productiefactoren op om andere, nieuwe producten te maken.
1.3. Ruilen voor geld
Je betaalt geld om producten te krijgen, geld i s dan het ruilmiddel. Elke
plaats waar je geld en goederen kunt ruilen noem je een markt. Je kan op
een markt geld ruilen voor goederen (kopen) of goederen ruilen voor
geld (verkopen).
Factormarkten productiefactoren worden geruild, bijv. arbeid voor
geld.
loon is een marktprijs op een factormarkt arbeidsmarkt
Productmarkten geld wordt geruild voor producten die je wilt hebben.
goederen die je hier kunt kopen hebben een marktprijs: de ruilvoet op een markt tussen geld en
dat goed.
Marktloon: de ruilvoet tussen geld en arbeidstijd,
wordt uitgedrukt in geld per eenheid tijd (€5 per
uur)
Je inkomsten en uitgaven moeten met elkaar in
balans zijn, je kunt namelijk niet meer geld uitgeven
dan je binnenkrijgt. Dit noem je de budgetrestrictie.
Er is dan wederkerigheid tussen je inkomsten en je
uitgaven.
Formule budgetrestrictie:
Y = p A ⋅q A + p B ⋅q B
waarbij Y het budget is, p de prijs van product A of B en q de
hoeveelheid van product A of B is.
, ECONOMIE: HOOFDSTUK 1 - 7
Hoofdstuk 2: Hoe waardeer jij je keuzes?
2.1. Welvaartsprijzen
Welvaart is de totale waarde die je hecht aan al het goede dat je hebt. Om je welvaart te verhogen,
ruil je goederen die je hebt in voor andere goederen die voor jou een grotere waarde hebben dan de
goederen die je opgeeft.
De subjectieve waarde van een goed druk je uit in de individuele welvaartsprijs. De welvaartsprijs is
niet de prijs die je werkelijk betaalt voor een goed.
De verschillen tussen welvaartsprijs en marktprijs
1) De welvaartsprijs voor hetzelfde product kan per persoon verschillen, terwijl de marktprijs
voor iedereen hetzelfde is;
2) Welvaartsprijzen zijn subjectief, waardoor ze lastiger te meten zijn dan marktprijzen;
3) Geld wordt bij welvaartsprijzen gezien als een rekeneenheid, bij marktprijzen wordt geld ook
als ruilmiddel gezien, omdat je het geld daadwerkelijk betaalt of ontvangt.
Betalingsbereidheid vs. Leveringsdrempel
Betalingsbereidheid: de welvaartsprijs van een vrager is de betalingsbereidheid van die vrager
het maximum geldbedrag dat je als vrager zou kunnen betalen om een goed te verkrijgen zonder
dat je er in welvaart op achteruitgaat.
Leveringsdrempel: de welvaartsprijs van een aanbieder is de leveringsdrempel van die aanbieder
het minimum geldbedrag dat je als aanbieder zou moeten ontvangen om een goed op te geven
zonder dat je er in welvaart op achteruit gaat.
2.2. Waar hangen welvaartsprijzen van af?
Dalende betalingsbereidheid
De betalingsbereidheid voor een goed hangt af van de situatie van een consument, zo speelt de
hoeveelheid eenheden die je van dat goed al bezit een rol. Dat komt omdat elke extra eenheid
minder extra welvaart oplevert. In een grafiek zie je dan ook dat de betalingsbereidheid daalt.
Stijgende leveringsdrempel
Hoeveel een aanbieder wilt ontvangen voor het leveren van een goed, hangt af van de situatie. De
leveringsdrempel stijgt naarmate je meer eenheden van een goed hebt geleverd, het leveren van een
extra eenheid kost je dus steeds meer.
Welvaartsprijscurven beschrijven en tekenen
Formule voor betalingsbereidheid: w=a−b ∙ q
Formule voor leveringsdrempel: w=a+ b ∙ q
w is de welvaartsprijs en q is de hoeveelheid van het goed
Effect van andere goederen
Ook andere goederen die je bezit
beïnvloeden je welvaartsprijzen. Een
goed dat in dezelfde behoefte voorziet
noem je een substitutiegoed. Het
tegenovergestelde hiervan zijn
complementaire goederen, dit zijn
goederen die samen meer waarde
opleveren dan apart.
2.3. Marginale waarde
De waarde van één extra eenheid van een goed noem je de marginale waarde. Welvaartsprijzen
(betalingsbereidheid, leveringsdrempel) zijn voorbeelden van marginale waarden.
Rekenen met gemiddelde waarde en marginale waarde
Je kan de marginale waarde op twee manieren berekenen:
1) MW =TW −TW (q−1)
2) MW =w=a ± b ∙ q
Hoofdstuk 1: Wat heb je te kiezen?
1.1. Kiezen en welvaart
Goederen: alle dingen, diensten of ervaringen waar iemand waarde aan hecht.
Vrije goederen: goederen die je kunt krijgen zonder dat je er iets voor hoeft te doen of op te geven
bijvoorbeeld zonlicht, wind, regen
Schaarse goederen: goederen waar je wel iets voor moet doen of opgeven.
Wet van wederkerigheid:
Het ontvangen van het ene goed gaat samen met het opgeven van een ander goed
Met elke keuze die je maakt zijn er opbrengsten, goederen die je verkrijgt, en kosten, goederen die je
opgeeft. Je ruilt dus het ene goed voor het andere goed.
De opofferingskosten van een keuze zijn de opbrengsten van de meest waardevolle activiteit die je
door de keuze opgeeft.
Door het maken van goede keuzes verhoog je je welvaart. Welvaart is de som van alle goedheid die
je ontleent aan schaarse goederen.
1.2. Ruilen voor arbeidstijd
Goederen die gemaakt worden door mensen noem je producten. De goederen die gebruikt worden
om producten te maken, noem je productiefactoren. Er zijn vier productiefactoren (KANO):
- Kapitaal;
- Arbeid;
Consu
- Natuur;
ment
- Ondernemerschap.
Ook bij productie is de wet van wederkerigheid van toepassing: je offert
productiefactoren op om andere, nieuwe producten te maken.
1.3. Ruilen voor geld
Je betaalt geld om producten te krijgen, geld i s dan het ruilmiddel. Elke
plaats waar je geld en goederen kunt ruilen noem je een markt. Je kan op
een markt geld ruilen voor goederen (kopen) of goederen ruilen voor
geld (verkopen).
Factormarkten productiefactoren worden geruild, bijv. arbeid voor
geld.
loon is een marktprijs op een factormarkt arbeidsmarkt
Productmarkten geld wordt geruild voor producten die je wilt hebben.
goederen die je hier kunt kopen hebben een marktprijs: de ruilvoet op een markt tussen geld en
dat goed.
Marktloon: de ruilvoet tussen geld en arbeidstijd,
wordt uitgedrukt in geld per eenheid tijd (€5 per
uur)
Je inkomsten en uitgaven moeten met elkaar in
balans zijn, je kunt namelijk niet meer geld uitgeven
dan je binnenkrijgt. Dit noem je de budgetrestrictie.
Er is dan wederkerigheid tussen je inkomsten en je
uitgaven.
Formule budgetrestrictie:
Y = p A ⋅q A + p B ⋅q B
waarbij Y het budget is, p de prijs van product A of B en q de
hoeveelheid van product A of B is.
, ECONOMIE: HOOFDSTUK 1 - 7
Hoofdstuk 2: Hoe waardeer jij je keuzes?
2.1. Welvaartsprijzen
Welvaart is de totale waarde die je hecht aan al het goede dat je hebt. Om je welvaart te verhogen,
ruil je goederen die je hebt in voor andere goederen die voor jou een grotere waarde hebben dan de
goederen die je opgeeft.
De subjectieve waarde van een goed druk je uit in de individuele welvaartsprijs. De welvaartsprijs is
niet de prijs die je werkelijk betaalt voor een goed.
De verschillen tussen welvaartsprijs en marktprijs
1) De welvaartsprijs voor hetzelfde product kan per persoon verschillen, terwijl de marktprijs
voor iedereen hetzelfde is;
2) Welvaartsprijzen zijn subjectief, waardoor ze lastiger te meten zijn dan marktprijzen;
3) Geld wordt bij welvaartsprijzen gezien als een rekeneenheid, bij marktprijzen wordt geld ook
als ruilmiddel gezien, omdat je het geld daadwerkelijk betaalt of ontvangt.
Betalingsbereidheid vs. Leveringsdrempel
Betalingsbereidheid: de welvaartsprijs van een vrager is de betalingsbereidheid van die vrager
het maximum geldbedrag dat je als vrager zou kunnen betalen om een goed te verkrijgen zonder
dat je er in welvaart op achteruitgaat.
Leveringsdrempel: de welvaartsprijs van een aanbieder is de leveringsdrempel van die aanbieder
het minimum geldbedrag dat je als aanbieder zou moeten ontvangen om een goed op te geven
zonder dat je er in welvaart op achteruit gaat.
2.2. Waar hangen welvaartsprijzen van af?
Dalende betalingsbereidheid
De betalingsbereidheid voor een goed hangt af van de situatie van een consument, zo speelt de
hoeveelheid eenheden die je van dat goed al bezit een rol. Dat komt omdat elke extra eenheid
minder extra welvaart oplevert. In een grafiek zie je dan ook dat de betalingsbereidheid daalt.
Stijgende leveringsdrempel
Hoeveel een aanbieder wilt ontvangen voor het leveren van een goed, hangt af van de situatie. De
leveringsdrempel stijgt naarmate je meer eenheden van een goed hebt geleverd, het leveren van een
extra eenheid kost je dus steeds meer.
Welvaartsprijscurven beschrijven en tekenen
Formule voor betalingsbereidheid: w=a−b ∙ q
Formule voor leveringsdrempel: w=a+ b ∙ q
w is de welvaartsprijs en q is de hoeveelheid van het goed
Effect van andere goederen
Ook andere goederen die je bezit
beïnvloeden je welvaartsprijzen. Een
goed dat in dezelfde behoefte voorziet
noem je een substitutiegoed. Het
tegenovergestelde hiervan zijn
complementaire goederen, dit zijn
goederen die samen meer waarde
opleveren dan apart.
2.3. Marginale waarde
De waarde van één extra eenheid van een goed noem je de marginale waarde. Welvaartsprijzen
(betalingsbereidheid, leveringsdrempel) zijn voorbeelden van marginale waarden.
Rekenen met gemiddelde waarde en marginale waarde
Je kan de marginale waarde op twee manieren berekenen:
1) MW =TW −TW (q−1)
2) MW =w=a ± b ∙ q