‘Nieuwvorming’
Daan Beers
Q5 - MGZ
,Inhoudsopgave
Neoplasma: moleculair/cellulair 3
Dysplasie 3
Overige begrippen 3
Cervicale intra-epitheliale neoplasie 3
Metastasering 4
Hematogene metastasering 4
Hypotheses metastasering 4
Tumormarkers 4
Tumordiagnostiek 5
Oncogenen & tumorsuppressorgenen 5
Gradering van tumoren 5
Classificering van tumoren 5
Morfologische kenmerken van tumorcellen 6
Klinische oncogenetica 6
Erfelijke vormen van mammacarcinoom 6
Erfelijke vormen van colorectaal carcinoom 7
Neoplasma: patiënt 9
Mammatumoren 10
Diagnostiek mammacarcinoom 10
Benigne afwijkingen 10
Maligne afwijkingen 11
Beeldvormende diagnostiek 12
Bloom-Richardson gradering 12
Adjuvante systemische therapie 12
Radiotherapie 13
Chemotherapie 15
Indeling en werkingsmechanismen van cytostatica 15
Monoklonale antilichamen 17
Antihormonen 18
Melanomen 19
Diagnose 20
Chirurgische behandeling 20
Coloncarcinomen 21
Diagnostisch proces 22
Classificatie en stadiëring 23
Prognostische factoren 23
Therapie 24
Chirurgische behandeling 24
Radiotherapie 24
Endoscopische behandeling 24
Tumormarkers 25
Moleculaire doelgerichte behandelingen 25
Pijnbehandeling 26
Acute myeloïde leukemie 28
Klinische verschijnselen 28
Laboratoriumonderzoek 29
Therapie en beloop 29
Neoplasma: populatie 30
Het meten van ziektefrequentie 30
Oorzaken van kanker 30
2
, Neoplasma: moleculair/cellulair
Dysplasie
Hiermee wordt een abnormale ontwikkeling, abnormaal uiterlijk en abnormale organisatie
van cellen bedoeld. Via deze criteria worden ze onderscheden van ‘gezonde’ lichaamscellen.
Dysplasie wijst bijna altijd op een precancereuze toestand (nog geen carcinoom).
Dysplasie wordt vaak voorafgegaan door metaplasie. Dit is de aanwezigheid van normaal
gedifferentieerd weefsel op een plek waar dit normaal niet voorkomt. Echter zijn
hypertrofie, hyperplasie en metaplasie reversibel, terwijl dysplasie dat niet is.
Overige begrippen
Betekenis
Anisokaryose Hiermee wordt de ongelijke vorm en grootte van celkernen
bedoeld
Hyperchromasie Vergrootte kleurbaarheid van celstructuren, in het bijzonder
van de kern.
Pleomorfisme Variatie in de celvorm.
Mitotische activiteit Hoe vaak een celgroep zich deelt.
Cervicale intra-epitheliale neoplasie
CIN is een potentieel voorstadium van cervixcarcinoom en wordt ongeveer 10-15x zo vaak
gevonden als een invasief cervixcarcinoom. Het ontstaat meestal door het HPV16 en HPV18.
HPV is echter niet voldoende om een carcinoom te veroorzaken. Wel bevat HPV twee
oncoproteïnen, E6 & E7, die de cel destabiliseren.
Op de baarmoederhals is het overgangsgebied van plaveisel- naar cilindercelepitheel, de
transformatiezone, de voorkeursplaats voor het ontstaan van cervixneoplasie. Met behulp
van cytologische uitstrijkjes van deze zone kunnen neoplastische afwijkingen in het
cervixepitheel worden gedetecteerd.
Cytologische uitslagen van baarmoederhalsuitstrijkjes worden geclassificeerd volgens de
indeling van Papanicolaou:
- PAP I: normaal
- PAP II: ontsteking
- PAP IIIa:
o CIN I: lichte dysplasie
- PAP IIIb:
o CIN II: matige dysplasie
- PAP IV:
o CIN III: ernstige dysplasie/
carcinoma in situ (CIS)
- PAP V: invasief carcinoom
3