Inleiding (H1, H2)
Om welke twee aspecten van een individu gaat het als we kijken naar persoonlijkheid?
1. Individuele verschillen: op welke manier mensen van elkaar verschillen
2. Consistentie: het bevatten van dezelfde kenmerken over verschillende situaties.
- Cross-culturele consistentie: in bepaalde situaties dezelfde kenmerken vertonen
- Interne consistentie: als er overeenkomsten in persoonlijkheidskenmerken zijn in
diverse metingen
- Stabiliteit over tijd
Correlatie reflecteert of iemand consistent reageert op een experiment. Als de correlatie
hoog of significant is, kan het een persoonlijkheidstrek worden genoemd. Consistente
individuele verschillen kunnen een aspect van persoonlijkheid genoemd worden.
Situationisme: situaties zijn belangrijker als determinant van gedrag dan persoonlijkheid.
Een trek uit zich niet in elke situatie maar kan wel een persoonlijkheidskenmerk zijn
Persoonlijkheidspsychologie: twee doelen;
1. Trekperspectief: consistente individuele verschillen beschrijven
2. Achterhalen wat ten grondslag ligt aan deze individuele verschillen (zoals Freud)
Persoonlijkheid (Koenens woordenboek): datgene wat een persoon kenmerkt. Persona
is Grieks voor masker, wat tijdens een drama werd gedragen om een karakter te
accentueren, zoals bij poppenkast. Karakter klinkt door in de persoon (Per sona).
Volgens Mischel zijn er vijf aspecten van persoonlijkheid:
1. Consistentie;
2. Observeerbare (gedrag) en verborgen (gedachten) expressie;
3. Persoonlijkheid is een georganiseerd geheel, ze hangen met elkaar samen;
4. Determinant – wie je bent bepaalt je (sociale) omgeving;
5. Fysiologische kenmerken (bijv. activiteit limbisch systeem) hangt samen.
Oriëntatie (level of analysis) richt zich op verschillende aspecten van persoonlijkheid, is
op een eigen wijze nuttig en heeft eigen methoden en concepten. Afhankelijk van wat je
oriëntatie is, neem je een persoon anders waar. Er zijn zes oriëntaties en integratie.
Persoonlijkheidsleer is een toegepaste wetenschap. De basisvakken die nodig zijn hangen
allemaal samen en zijn in het eerste jaar aan bod gekomen:
- Sociale psychologie: de omgeving beïnvloedt de persoon en andersom
- Ontwikkelingspsychologie: ontwikkeling gedurende de hele levensloop
- Functieleer: hersenen en gedrag/cognitie over hoe wij zijn; algemene kenmerken
- Persoonlijkheidsleer: over individuele verschillen (gezondheidspsychologie) en
wat afwijkend gedrag is (klinische psychologie)
Data, methods, and tools: vragen 2.1 t/m 2.11 in het boek zijn belangrijk!
De grootte van de correlatie ligt aan de grootte van de populatie (Cohen):
r = .010 - .30 (klein)
r = .30 - .50 (middelmatig)
r > .50 (groot)
Correlationele methoden in de persoonlijkheidsleer zijn populair. Experimentele
methoden zijn ideaal, maar vaak et hisch, zoals bijv. stress en kanker. Alternatieven:
- Predictieonderzoek: vergelijken veel en weinig stress; geen oorzaak-gevolg
- Experimenteel dierondezoek: beperkte generaliseerbaarheid naar mensen