‘Balans’
Daan Beers
Q4 – MGZ
,Inhoudsopgave
Hyperreactiviteit .......................................................................................................................... 3
Allergie ................................................................................................................................................. 3
Atopie .............................................................................................................................................. 3
Overgevoeligheid............................................................................................................................. 3
Allergie ............................................................................................................................................. 3
Typen overgevoeligheidsreacties .................................................................................................... 3
Ontstaan van allergische klachten .................................................................................................. 4
Behandeling van ontstekingen ........................................................................................................ 5
Auto-immuniteit................................................................................................................................... 6
Centrale B-cel tolerantie ................................................................................................................. 6
Perifere B-cel tolerantie .................................................................................................................. 6
Centrale T-cel tolerantie .................................................................................................................. 6
Perifere T-cel tolerantie................................................................................................................... 7
Naïeve T-cel tolerantie .................................................................................................................... 7
Transplantaatafstoting ........................................................................................................................ 7
Graft-versus-host reactie................................................................................................................. 8
Chronische afstoot .......................................................................................................................... 8
Direct verus indirect allorecognition ............................................................................................... 8
Immunosupressive therapiën .......................................................................................................... 9
Hyporeactiviteit ......................................................................................................................... 10
2
, Hyperreactiviteit
Er zijn situaties waarbij het immuunsysteem overactief (hyperreactief) is wat leidt tot ongewenste
klinische verschijnselen. Belangrijke voorbeelden zijn: allergie, auto-immuniteit, immuun
gemedieerde inflammatoire aandoeningen en transplantaatafstoting.
Allergie
Atopie
Dit is een persoonlijke of familiaire aanleg om IgE-
antilichamen te produceren in reactie op lage doses
allergenen, gewone eiwitten, en om de typische
symptomen van astma, rinoconjunctivitis of eczeem
te krijgen.
Overgevoeligheid
Overgevoeligheid veroorzaakt objectief
reproduceerbare symptomen en verschijnselen, die
worden opgewekt door blootstelling aan een scherp
omschreven stimulus in een dosis die getolereerd
wordt door normale personen.
Allergie
Het gebruik van de term ‘allergie’ wordt beperkt tot
die reacties waaraan immunologische mechanismen
ten grondslag liggen of vermoed worden.
Typen overgevoeligheidsreacties
Allergie, auto-immuniteit en transplantaatafstoting hebben immunologische reactiepatronen
gemeenschappelijk. In allergie zijn 4 typen overgevoeligheidsreacties te onderscheiden:
Type I
Dit type allergie wordt IgE gemedieerde allergie genoemd. Deze IgE’s hechten zich aan de
binnenkomende allergenen (zoals bijv. latex). Na herhaaldelijk contact worden mestcellen
gestimuleerd om hun granula af te geven. Deze granula bevatten histamine, serotonine en
prostaglandinen, wat zorgt voor vasodilatatie, bronchoconstrictie en afname van de hartactiviteit.
De eerste reactie treedt niet op bij het eerste contact met de allergenen. Dit komt omdat het lichaam
pas IgE aanmaakt na het eerste contact.
De klachten die hierbij horen zijn o.a. zwelling van de slijmvliezen, piepende ademhaling,
bindvliesontsteking (rode ogen), huiduitslag en in ernstige gevallen een shock.
Type II
Deze vorm van allergie, ook cytotoxische reactie genoemd, ontstaat wanneer IgG zich gaan richten
tegen het oppervlak van cellen en weefsels, omdat er antigenen aanwezig zijn. Zo start een reeks van
reacties die uiteindelijk de afbraak van cellen of weefsels veroorzaakt. Een typisch voorbeeld hiervan
is een bloedtransfusie.
3