Motiverende gespreksvoering
Bewerkt en ingekort artikel, oorspronkelijk van Gerard M. Schippers & Jannet de Jonge
Maandblad Geestelijke volksgezondheid 57 (2002), p. 250-265
Inhoud
• Inleiding
• Achtergronden van motiverende gespreksvoering
• Strategieën van motiverende gespreksvoering
• Technieken van motiverende gespreksvoering
• Protocol voor motiverende gespreksvoering
• Beperkingen
• Toepassing en onderzoek
• Literatuur
Inleiding
Minder drinken, op tijd de voorgeschreven pillen slikken, voldoende eten, beter luiste-
ren naar partner, ouders of kinderen, meer activiteiten ondernemen, oefeningen doen
om angst te overwinnen, beheersing opbrengen tegen agressieve of seksuele impul-
sen, vaker ontspannen, beter voor de hygiëne zorgen: daar gaat het vaak over in de
hulpverlening en gezondheidszorg. Heel vaak lukt dat echter niet. Hulpverleners we-
ten wel wat hun cliënten anders moeten doen, maar niet hoe ze hen zover kunnen
krijgen. Dat komt vooral omdat ze weinig aandacht besteden aan de motivatie tot
verandering. Ze zouden meer motiverende gespreksvoering moeten toepassen.
Veel hulpverlening is gericht op het veranderen van gedrag. Heel vaak lukt dat niet.
De cliënt doet niet wat de hulpverlener adviseert. We noemen dit gebrek aan thera-
pietrouw. Zowel in de geestelijke, als in de lichamelijke gezondheidszorg, is die the-
rapietrouw verontrustend laag. Urquhart (1996) constateert bijvoorbeeld dat slechts
een derde van de cliënten zich houdt aan een gebruikelijke een-of tweedaagse me-
dicijntoediening. Hij verwacht een groot effect op verbetering van gezondheid als
medicatietrouw maar verhoogd kon worden.
Dit is het probleem: de dokter, therapeut, verpleegkundige, maatschappelijk werker,
diëtist of welke hulpverlener dan ook geeft een weloverwogen en welgemeende in-
structie mee, maar moet vervolgens vaststellen dat de cliënt of cliënt zich daar niet
aan houdt. De hulpverlener is, met de omgeving van de cliënt, overtuigd van het be-
lang van de gedragsverandering, geeft adviezen en stelt in het beste geval een stap-
penplan op. De vraag echter of de cliënt bereid is om te veranderen, ertoe in staat is,
en of het juiste moment is aangebroken om te veranderen wordt niet gesteld. Veel
methoden uit de zorg en hulpverlening gaan echter wel uit van een grote zelfwerk-
zaamheid, en dus op de bereidwilligheid van cliënten.
1
Bewerkt en ingekort artikel, oorspronkelijk van Gerard M. Schippers & Jannet de Jonge
Maandblad Geestelijke volksgezondheid 57 (2002), p. 250-265
Inhoud
• Inleiding
• Achtergronden van motiverende gespreksvoering
• Strategieën van motiverende gespreksvoering
• Technieken van motiverende gespreksvoering
• Protocol voor motiverende gespreksvoering
• Beperkingen
• Toepassing en onderzoek
• Literatuur
Inleiding
Minder drinken, op tijd de voorgeschreven pillen slikken, voldoende eten, beter luiste-
ren naar partner, ouders of kinderen, meer activiteiten ondernemen, oefeningen doen
om angst te overwinnen, beheersing opbrengen tegen agressieve of seksuele impul-
sen, vaker ontspannen, beter voor de hygiëne zorgen: daar gaat het vaak over in de
hulpverlening en gezondheidszorg. Heel vaak lukt dat echter niet. Hulpverleners we-
ten wel wat hun cliënten anders moeten doen, maar niet hoe ze hen zover kunnen
krijgen. Dat komt vooral omdat ze weinig aandacht besteden aan de motivatie tot
verandering. Ze zouden meer motiverende gespreksvoering moeten toepassen.
Veel hulpverlening is gericht op het veranderen van gedrag. Heel vaak lukt dat niet.
De cliënt doet niet wat de hulpverlener adviseert. We noemen dit gebrek aan thera-
pietrouw. Zowel in de geestelijke, als in de lichamelijke gezondheidszorg, is die the-
rapietrouw verontrustend laag. Urquhart (1996) constateert bijvoorbeeld dat slechts
een derde van de cliënten zich houdt aan een gebruikelijke een-of tweedaagse me-
dicijntoediening. Hij verwacht een groot effect op verbetering van gezondheid als
medicatietrouw maar verhoogd kon worden.
Dit is het probleem: de dokter, therapeut, verpleegkundige, maatschappelijk werker,
diëtist of welke hulpverlener dan ook geeft een weloverwogen en welgemeende in-
structie mee, maar moet vervolgens vaststellen dat de cliënt of cliënt zich daar niet
aan houdt. De hulpverlener is, met de omgeving van de cliënt, overtuigd van het be-
lang van de gedragsverandering, geeft adviezen en stelt in het beste geval een stap-
penplan op. De vraag echter of de cliënt bereid is om te veranderen, ertoe in staat is,
en of het juiste moment is aangebroken om te veranderen wordt niet gesteld. Veel
methoden uit de zorg en hulpverlening gaan echter wel uit van een grote zelfwerk-
zaamheid, en dus op de bereidwilligheid van cliënten.
1