H3 | Landschappen en hun gebruikers
§3.1 Natuurlijke landschappen op aarde
Begrippen
Aride zone = Zone met droge klimaten.
Bodem = Bovenste 1 à 2 m van de grond waaruit planten het grootste deel van hun voedingsstoffen
halen.
Boreale zone = Overgangsgebied tussen de gematigde en de polaire zone op de continenten, dus op
het noordelijk halfrond.
Gematigde zone = Gordel tussen de subtropische en de boreale zone (tussen 30 en 55° N.B. en
Z.B.).
Geofactoren = Factoren die door hun onderlinge relaties landschapszones vormen. De belangrijkste
zijn het klimaat, de gesteenten, het reliëf en de mens.
Gesteente = Vast materiaal dat in de ondergrond of aan het oppervlak ligt.
Landschapszone = Gebied met karakteristieke kenmerken.
Polaire zone = Gordel tussen de poolcirkel en de polen.
Reliëf = Hoogteverschillen.
Semiaride zone = Zone met droge klimaten.
Subtropische zone = Gordel tussen de tropen en de gematigde breedte (tussen de 20 en 30° N.B. en
Z.B.).
Tropische zone = Gordel tussen de 10° N.B. en 10° Z.B.
Samenvatting
Landschapsfactoren
► Nederland heeft bijna geen natuurlandschappen. Op wereldschaal komen wel veel
natuurlandschappen voor.
● De vier sferen vormen de basis voor het ontstaan van landschappen. Bij beschrijving van een
ecosysteem maak je gebruik van de geofactoren: gesteente, reliëf,
klimaat, lucht, bodem, water, vegetatie, mens, dier en tijd.
Er is evenwicht binnen een ecosysteem als de veranderingen niet te
heftig zijn.
● Gesteente en reliëf, het substraat, behoren tot de lithosfeer.
Klimaat en lucht behoren tot de atmosfeer. Water behoort tot de
hydrosfeer. Vegetatie, mens en dier behoren tot de biosfeer.
● Bodem: deel van de grond waaruit de planten hun
voedingsstoffen halen. Onder invloed van tijd, klimaat, vegetatie en
fauna ontstaan horizonten.
Landschapszones
► Zes landschapszones op wereldschaal. Eerste vijf gebaseerd op
temperatuur, laatste op neerslag.
Tropische zone
► Tropische zone: tussen evenaar en keerkringen; A-klimaten (tropisch
oerwoudklimaat en moessonklimaat), oerwouden en savannen.
● Bodem: tropische bodem: latosol: veel bacteriewerking door hoge
temperatuur en veel neerslag: weinig humusvorming. Veel uitspoeling
van zouten. Rode kleur door ijzer en aluminium. Niet vruchtbaar.
Subtropische zone
► Subtropische zone: wat koeler dan de tropische zone; subtropisch zeeklimaat en Cs-klimaat.
Licht tropisch woud, zomergroene loofwouden en mediterrane vegetatie.
● Bodems: minder uitspoeling: roodgeel van kleur; iets vruchtbaarder.
Gematigde zone
► Gematigde zone: groot deel van Noord-Amerika, Rusland en Europa. Cf- of Cw- of Df- en
Dw-klimaat. Zomergroene loofwouden of gemengde wouden.
● Bruine bosbodem: vruchtbaarder: meer humus en minder uitspoeling dan podzol.
1