Nederlands in de bovenbouw
Functies van taal:
1. Communiceren;
2. Conceptualiseren (grip krijgen op de werkelijkheid);
3. Expressie tonen (je te uiten).
Sociale taalfuncties:
- ‘die is van mij!’ (zelfhandhaving);
- ‘eerst ga ik eten en daarna drinken.’ (zelfsturing);
- ‘zullen we gaan fietsen?’ (sturing van anderen);
- ‘ik wil nu even wat zeggen.’ (structurering van het gesprek).
Cognitieve taalfuncties:
- ‘dat is een beer.’ (rapporteren);
- ‘dat is een beer, hij is bruin, groot en gevaarlijk!’ (beschrijven);
- ‘wilde beren kun je niet knuffelen, want ze eten je op.’ (redeneren, verbanden leggen);
- ‘ik zou het eng vinden om in de dierentuin met beren te werken, dan zou ik gaan gillen!’
(projecteren)
Thuistaal versus schooltaal (CAT en DAT)
- DAT = dagelijks algemeen taalgebruik. Dit noemen we ook wel omgangstaal of thuistaal.
- CAT = cognitief Academisch taalgebruik. De onderwerpen hier zijn niet (altijd) herkenbaar of
de context is abstract. Er wordt een groot beroep gedaan op cognitieve taalfuncties.
Schooltaal en vaktaal
- Schooltaal: in tegenstelling tot, conclusie, functie, gevolg.
- Vaktaal: erosie, vulkaan, kruisbestuiving.
Visies op taalonderwijs
Een docent die bij het vak geschiedenis of aardrijkskunde heel veel aandacht aan taal besteedt. De
vraag wordt dan: welke visie van onderwijs past deze insteek? → taal bij andere vakken.
- Traditionele visie (de vorm van de taal staat voorop, taal is drager van onze cultuur; apart
aanbieden van de domeinen; veel nadruk op spellingregels en grammatica);
- Thematisch-cursorisch (taal gebruiken in zinvolle situaties, werken vanuit thema’s);
- Interactieve visie (betekenisvol, sociaal en strategisch);
- Whole-language benadering (taal wordt als geheel aangeboden, vanuit onderwerpen starten,
vertellen van leerlingen is heel belangrijk);
- Strategisch schrijfonderwijs (leerlingen moeten voor het uitvoeren van communicatieve
taken strategieën leren beheersen);
- Taal bij andere vakken (taal leer je overal en gebruik je om nieuwe inzichten en kennis te
krijgen; leerkracht is sterk gericht op interactie bij alle vakken);
- Communicatief taalonderwijs (leerlingen leren goed mondeling en schriftelijk communiceren,
minder aandacht voor de correcte vorm);
- Taakgericht (vanuit een taak gaan werken, wat heb je nodig om een taak goed uit te voeren).
Mondelinge vaardigheid:
1. Luistervaardigheid;
2. Spraakvaardigheid;
3. Gespreksvaardigheid.
, Luisterdoelen:
- Iets woordelijk willen herhalen;
- Een bepaalde handeling willen uitvoeren;
- Leren of je mening herzien;
- De rode draad eruit halen;
- Gerichte informatie vinden;
- Naast de grote lijnen ook de details begrijpen;
- Zich een mening willen vormen, feedback geven op de inhoud;
- Jezelf verplaatsen in de ander.
Luisterstrategieën:
- Handelend luisteren;
- Intensief luisteren;
- Herstructurerend luisteren;
- Reproductief luisteren;
- Globaal luisteren;
- Empathisch luisteren;
- Gericht luisteren;
- Kritisch luisteren.
Spreekdoelen:
- Vertellen (de ander vermaken);
- Informeren (informatie geven);
- Instrueren (vertellen hoe iets werkt);
- Overtuigen (het is echt een gaaf boek, je betoogt waarom iemand iets moet doen);
- Uiten;
- Afstemmen (contact met anderen);
- Interviewen (informatie gericht van de ander krijgen);
- Overleggen (tot afspraken en wederzijds begrip komen).
Spreekstrategieën:
- Oriënteren op publiek;
- Oriënteren op het onderwerp;
- Oriënteren op doel;
- Oriënteren of schrijftaak.
Spreektaak is hoe je presenteert.
Leesstrategieën technisch lezen:
- De elementaire leeshandeling (drie stappen: van links naar rechts koppelen van fonemen aan
grafemen – auditieve synthese – betekenis geven);
- Lezen met behulp van clusters en spellingpatronen (sch – st – eep – eur);
- Lezen met behulp van de visuele woordvorm (directe woordherkenning);
- Lezen met behulp van morfologische analyse (beVRIEND – VRIENDELIJK);
- Lezen met behulp van de context (gebruik van zinsstructuur, maar ook van de betekenis van
woorden en zinnen).
Voordrachtaspecten:
Oefening in de klas met een vraagzin. Vraag: welk voordrachtaspect is de leerkracht hier aan het
oefenen? → zinsmelodie
- Uitspraak en articulatie;
- Klemtoon;
Functies van taal:
1. Communiceren;
2. Conceptualiseren (grip krijgen op de werkelijkheid);
3. Expressie tonen (je te uiten).
Sociale taalfuncties:
- ‘die is van mij!’ (zelfhandhaving);
- ‘eerst ga ik eten en daarna drinken.’ (zelfsturing);
- ‘zullen we gaan fietsen?’ (sturing van anderen);
- ‘ik wil nu even wat zeggen.’ (structurering van het gesprek).
Cognitieve taalfuncties:
- ‘dat is een beer.’ (rapporteren);
- ‘dat is een beer, hij is bruin, groot en gevaarlijk!’ (beschrijven);
- ‘wilde beren kun je niet knuffelen, want ze eten je op.’ (redeneren, verbanden leggen);
- ‘ik zou het eng vinden om in de dierentuin met beren te werken, dan zou ik gaan gillen!’
(projecteren)
Thuistaal versus schooltaal (CAT en DAT)
- DAT = dagelijks algemeen taalgebruik. Dit noemen we ook wel omgangstaal of thuistaal.
- CAT = cognitief Academisch taalgebruik. De onderwerpen hier zijn niet (altijd) herkenbaar of
de context is abstract. Er wordt een groot beroep gedaan op cognitieve taalfuncties.
Schooltaal en vaktaal
- Schooltaal: in tegenstelling tot, conclusie, functie, gevolg.
- Vaktaal: erosie, vulkaan, kruisbestuiving.
Visies op taalonderwijs
Een docent die bij het vak geschiedenis of aardrijkskunde heel veel aandacht aan taal besteedt. De
vraag wordt dan: welke visie van onderwijs past deze insteek? → taal bij andere vakken.
- Traditionele visie (de vorm van de taal staat voorop, taal is drager van onze cultuur; apart
aanbieden van de domeinen; veel nadruk op spellingregels en grammatica);
- Thematisch-cursorisch (taal gebruiken in zinvolle situaties, werken vanuit thema’s);
- Interactieve visie (betekenisvol, sociaal en strategisch);
- Whole-language benadering (taal wordt als geheel aangeboden, vanuit onderwerpen starten,
vertellen van leerlingen is heel belangrijk);
- Strategisch schrijfonderwijs (leerlingen moeten voor het uitvoeren van communicatieve
taken strategieën leren beheersen);
- Taal bij andere vakken (taal leer je overal en gebruik je om nieuwe inzichten en kennis te
krijgen; leerkracht is sterk gericht op interactie bij alle vakken);
- Communicatief taalonderwijs (leerlingen leren goed mondeling en schriftelijk communiceren,
minder aandacht voor de correcte vorm);
- Taakgericht (vanuit een taak gaan werken, wat heb je nodig om een taak goed uit te voeren).
Mondelinge vaardigheid:
1. Luistervaardigheid;
2. Spraakvaardigheid;
3. Gespreksvaardigheid.
, Luisterdoelen:
- Iets woordelijk willen herhalen;
- Een bepaalde handeling willen uitvoeren;
- Leren of je mening herzien;
- De rode draad eruit halen;
- Gerichte informatie vinden;
- Naast de grote lijnen ook de details begrijpen;
- Zich een mening willen vormen, feedback geven op de inhoud;
- Jezelf verplaatsen in de ander.
Luisterstrategieën:
- Handelend luisteren;
- Intensief luisteren;
- Herstructurerend luisteren;
- Reproductief luisteren;
- Globaal luisteren;
- Empathisch luisteren;
- Gericht luisteren;
- Kritisch luisteren.
Spreekdoelen:
- Vertellen (de ander vermaken);
- Informeren (informatie geven);
- Instrueren (vertellen hoe iets werkt);
- Overtuigen (het is echt een gaaf boek, je betoogt waarom iemand iets moet doen);
- Uiten;
- Afstemmen (contact met anderen);
- Interviewen (informatie gericht van de ander krijgen);
- Overleggen (tot afspraken en wederzijds begrip komen).
Spreekstrategieën:
- Oriënteren op publiek;
- Oriënteren op het onderwerp;
- Oriënteren op doel;
- Oriënteren of schrijftaak.
Spreektaak is hoe je presenteert.
Leesstrategieën technisch lezen:
- De elementaire leeshandeling (drie stappen: van links naar rechts koppelen van fonemen aan
grafemen – auditieve synthese – betekenis geven);
- Lezen met behulp van clusters en spellingpatronen (sch – st – eep – eur);
- Lezen met behulp van de visuele woordvorm (directe woordherkenning);
- Lezen met behulp van morfologische analyse (beVRIEND – VRIENDELIJK);
- Lezen met behulp van de context (gebruik van zinsstructuur, maar ook van de betekenis van
woorden en zinnen).
Voordrachtaspecten:
Oefening in de klas met een vraagzin. Vraag: welk voordrachtaspect is de leerkracht hier aan het
oefenen? → zinsmelodie
- Uitspraak en articulatie;
- Klemtoon;