Samenvatting NLT robotica:
Inleiding:
Embedded system => elektronisch systeem dat is geïntegreerd in elektronische
\ apparaten, waarbij een deel van de software zit ingebed in de
\ hardware.
\__ Het apparaat is flexibeler omdat je de software kan aanpassen.
Eigenschappen Embedded system:
- Heterogeen
\__ Systemen kunnen onderling communiceren.
- Onopvallend
\__ Een ingebed systeem is onzichtbaar en reageert automatisch.
- Zuinig
\__ Ingebedde systemen zijn goed in werken met beperkte middelen.
- Flexibel
\__ Ingebedde systemen zijn makkelijk aan te passen.
- Betrouwbaar
\__ Ingebedde systemen kunnen langdurig onafhankelijk fungeren.
De robot heeft porten voor 3 actuatoren (=> laat de robot uitvoeren), uitvoer.
De robot heeft porten voor 4 sensoren (=> geeft de robot informatie), invoer.
De robot bestaat uit:
- Brick
\__ de microprocessor => de hersenen van een robot.
- Sensoren
- Ultrasonische sensor => afstand bepalen tot object
- Druk sensor => geeft signaal bij indrukken
- Kleurensensor => geeft de waarde van een kleur
- Actuatoren
- Motoren => laat de wielen draaien
- Lampje => geeft licht
- Luidsprekertje => laat geluid horen
Om de robot opdrachten te laten uitvoeren moet je een programma schrijven, dit is
een serie instructies voor de microprocessor.
\__ Gebruikte programmeertaal is NXC.
Je begint met een programma programmeren, daarna ga je je programma
compileren en daarna download je je gecompileerde programma naar de robot.
, Hoofdstuk1:
Als je begint met een programma schrijf je eerst een stukje commentaar dat
informatie bevat over het programma, dat moet er zo uitzien:
/* Naam programma en korte beschrijving
Naam
Klas
Datum
*/
Task main ()
{
// commentaar
Commando’s:
}
Let goed op, maak een duidelijk en overzichtelijke layout, geef commentaar en sluit
elke regel af met een puntkomma ( ; ).
Voordat je begint met coderen schrijf je eerste een stappenplan, een pseudocode.
Om de actuatoren te gebruiken typ je: ‘OUT_’
Als je de robot vooruit wilt laten rijden typ je:
‘OnFwd(uitgang, snelheid)’
Als je de robot achteruit wilt laten rijden typ je:
‘OnRev(uitgang, snelheid)’
Als de robot moet wachten om het volgende commando uit te voeren typ je:
‘Wait(tijd)’
Als de robot moet stoppen typ je:
‘Off(uitgangen)’
Soms krijg je tijdens het compileren een foutmelding, vaak mis je dan een
puntkomma, echter krijg je de foutmelding een regel te laat.
Hoofdstuk 2:
Als een robot meerdere opdrachten moet uitvoeren wordt het programma complexer,
de kans is dan groot dat je programma onoverzichtelijk wordt.
Zelf kan je je programma overzichtelijk maken, belangrijk daarvoor is inspringen, dus
maak veel gebruik van ‘tab’.
Ook kan je termen definiëren, daarvoor gebruik je define.
\__ ‘#define NAAM waarde’
‘#define SNEL 75’
Je programma voorzien van commentaal zorgt ervoor dat je weet waar de
commando’s voor staan en ze makkelijk aan kan passen.
Inleiding:
Embedded system => elektronisch systeem dat is geïntegreerd in elektronische
\ apparaten, waarbij een deel van de software zit ingebed in de
\ hardware.
\__ Het apparaat is flexibeler omdat je de software kan aanpassen.
Eigenschappen Embedded system:
- Heterogeen
\__ Systemen kunnen onderling communiceren.
- Onopvallend
\__ Een ingebed systeem is onzichtbaar en reageert automatisch.
- Zuinig
\__ Ingebedde systemen zijn goed in werken met beperkte middelen.
- Flexibel
\__ Ingebedde systemen zijn makkelijk aan te passen.
- Betrouwbaar
\__ Ingebedde systemen kunnen langdurig onafhankelijk fungeren.
De robot heeft porten voor 3 actuatoren (=> laat de robot uitvoeren), uitvoer.
De robot heeft porten voor 4 sensoren (=> geeft de robot informatie), invoer.
De robot bestaat uit:
- Brick
\__ de microprocessor => de hersenen van een robot.
- Sensoren
- Ultrasonische sensor => afstand bepalen tot object
- Druk sensor => geeft signaal bij indrukken
- Kleurensensor => geeft de waarde van een kleur
- Actuatoren
- Motoren => laat de wielen draaien
- Lampje => geeft licht
- Luidsprekertje => laat geluid horen
Om de robot opdrachten te laten uitvoeren moet je een programma schrijven, dit is
een serie instructies voor de microprocessor.
\__ Gebruikte programmeertaal is NXC.
Je begint met een programma programmeren, daarna ga je je programma
compileren en daarna download je je gecompileerde programma naar de robot.
, Hoofdstuk1:
Als je begint met een programma schrijf je eerst een stukje commentaar dat
informatie bevat over het programma, dat moet er zo uitzien:
/* Naam programma en korte beschrijving
Naam
Klas
Datum
*/
Task main ()
{
// commentaar
Commando’s:
}
Let goed op, maak een duidelijk en overzichtelijke layout, geef commentaar en sluit
elke regel af met een puntkomma ( ; ).
Voordat je begint met coderen schrijf je eerste een stappenplan, een pseudocode.
Om de actuatoren te gebruiken typ je: ‘OUT_’
Als je de robot vooruit wilt laten rijden typ je:
‘OnFwd(uitgang, snelheid)’
Als je de robot achteruit wilt laten rijden typ je:
‘OnRev(uitgang, snelheid)’
Als de robot moet wachten om het volgende commando uit te voeren typ je:
‘Wait(tijd)’
Als de robot moet stoppen typ je:
‘Off(uitgangen)’
Soms krijg je tijdens het compileren een foutmelding, vaak mis je dan een
puntkomma, echter krijg je de foutmelding een regel te laat.
Hoofdstuk 2:
Als een robot meerdere opdrachten moet uitvoeren wordt het programma complexer,
de kans is dan groot dat je programma onoverzichtelijk wordt.
Zelf kan je je programma overzichtelijk maken, belangrijk daarvoor is inspringen, dus
maak veel gebruik van ‘tab’.
Ook kan je termen definiëren, daarvoor gebruik je define.
\__ ‘#define NAAM waarde’
‘#define SNEL 75’
Je programma voorzien van commentaal zorgt ervoor dat je weet waar de
commando’s voor staan en ze makkelijk aan kan passen.