Opgave A
Marianne fietst met haar kleine nichtje Samar
achterin de fietskar langs het strand. Haar
snelheid is 16 km/h. Marianne met fiets
hebben een gezamenlijke massa van 80 kg,
de fietskar met Samar een massa van 25 kg.
De luchtwrijvingskracht is afhankelijk van het
frontaal oppervlak, de dichtheid van de lucht, figuur 1
de luchtwrijvingscoëfficiënt en de snelheid.
Stel dat alle variabelen gelijk blijven behalve de snelheid.
1. (2p) Bij welke snelheid is de luchtweerstandskracht op Marianne dan twee keer zo groot?
Het totaal van de wrijvingskrachten op Marianne met fiets is 15 N. Daarnaast oefent de
fietskar een kracht naar achteren uit op de fiets. Het totaal van de wrijvingskrachten op de
fietskar is 6 N. Marianne gaat harder trappen en versnelt met 0,45 m/s2. De wrijvingskrachten
blijven in eerste instantie gelijk.
2. (3p) Leg uit of de kracht van de kar op de fiets op het moment van versnellen groter
wordt, kleiner wordt of even groot blijft.
3. (4p) Bereken de stuwkracht die Marianne tijdens het versnellen levert.
Marianne rijdt weer met 16 km/h en stopt dan met trappen. De fiets vertraagt dan met 0,20
m/s2.
4. (3p) Leg met behulp van een berekening uit hoe de kracht van de fiets op de kar gericht
is, naar achteren of naar voren.
Opgave B
Een kitesurfer scheert met een constante snelheid van 25
km/h over het water. De massa van de surfer inclusief board
is 85 kg. Er werken drie krachten op de surfer met zijn
surfboard: de zwaartekracht, de spankracht van het
vliegertouw en de kracht van het water op het surfboard.
Zie de figuur 1b en 1c op de bijlage voor een schematische
weergave. Hierin zijn Fzw en Fwater getekend. figuur 2
5. (3p) Toon met een constructie aan dat de verhouding tussen de lengte van Fzw en Fwater in
figuur 1c correct is weergegeven. Geef een toelichting bij je tekening.