Boeren aan het begin van de middeleeuwen:
✰ vr e boeren: eigen stuk grond voor hunzelf en familie
✰ horige boeren: horen b het land van een heer en mochten dit niet zonder toestemming verlaten,
ontstonden doordat de landeigenaren de inkomsten zagen teruglopen na de val van het RR
✰ l feigenen: boeren gebonden aan/eigendom van de landeigenaar zelf
Het ontstaan van het hofstelsel:
✰ boeren hadden last van honger, armoede en onveiligheid en konden niet naar de koning
✰ de lage adel kon hen bescherming en landbouwgrond bieden in ruil voor een deel van de oogst en
herendiensten: hofstelsel
Indeling van een domein/hof:
✰ vroonland: beheerd door de heer, onderhouden door l feigenen met molens, smeder enz.
✰ hoeveland: gepacht en beheerd door de horige en vr e boeren
Verschil feodalisme/leenstelsel en hofstelsel: feodalisme is politiek en draait om trouw en bestuur, het
hofstelsel draait om economie en sociaal.
Feodale verhoudingen in het bestuur
De macht kwam na de val van het West-Romeinse r k in handen van Germaanse koningen zoals de
Frankische koning Clovis. Deze hadden problemen die de Romeinen niet hadden gehad:
✰ alleen geestel kheid kon nog lezen en schr ven → heeft geschreven wetgeving zin?
✰ wegen werden slecht onderhouden → reizen kon niet om wetten te vertellen
✰ verdw ning van de handel zorgt voor verdw nen van geld → belasting heffen kan niet
Clovis stele vazallen aan: deze zweren hem trouw in ruil voor inkomen/levensonderhoud. Z moeten
str den en adviseren over wetten en rechtspraak → uiteindel k volgt hieruit het feodalisme
Feodalisme/leenstelsel: vorst/leenheer verdeelt z n te grote grondgebied onder de hoge adel:
leenmannen, deze moesten ook helpen in verdediging en advies en moesten trouw zweren. De leenmannen
verdeelden hun gebied onder de lage edel: achterleenmannen, ook deze moesten trouw zweren. Karel de
grote was hier enorm goed in door rond te reizen en z n hoofdstad te verplaatsen
Zwakte van het feodalisme:
✰ leenmannen willen de macht binnen hun familie houden → koning verliest de controle over de
leen, of h komt in conflict met de leenman
✰ verhouding leenheer en leenmannen werd minder persoonl k omdat z alleen macht wilden
✰ leenmannen benoemden achterleenmannen
De verspreiding van het Christendom in Europa
Hiërarchische opbouw van de katholieke kerk:
✰ paus: bepaalt het beleid en beslist over geloofszaken
✰ bisschop: staan aan het hoofd van bisdommen: kerkel ke bestuursgebieden en geestel ken erin
✰ priesters: van parochie kerken
Geestel kheid: mensen met een o ciële functie in de kerk. Z hebben de macht over de gelovigen
, Wereldl ke macht: macht van de keizers, koningen en edelen over hun volk, bestuur en rechtspraak
Tweezwaardenleer: geestel ke en wereldl ke macht hebben elk hun eigen gebied waar ze over heersten
Christendom groeit vanaf 500:
✰ samenwerking tussen paus en (West-Europese) Karolingische vorsten
✰ Paus zond missionarissen door heel Europa om heidense volkeren te kerstenen
✰ vorsten versloegen heidense volkeren en dwongen ze tot kerstening
✰ snel groeiende r kdom van de kerk
✰ goede organisatie van de kerk
✰ bisschoppen hielden toezicht in hun gebieden
✰ stichting van kloosters: monniken en nonnen w den zich hier volledig aan geloof
✰ Karel de Grote stichtte kloosterscholen om onderw s te bevorderen: Karolingische
Renaissance. Sommige grote kloosters kregen een rol in het feodalisme
Problemen voor het Christendom:
✰ Christendom drong pas na 1000 écht door tot het gewone volk (heidense gebruiken bleven)
✰ verspreiding werd bedreigd door moslims, Vikingen en Hongaren
✰ 1054: Schisma: Christendom verdeeld in Rooms-Katholiek en Grieks-orthodox geloof
jdva 4: Stede e State
Opkomst van handel en ambacht en herleving van de landbouw-stedelijke samenleving
Tot 1000: West-Europa is een autarkische, agrarische samenleving.
Vanaf 1000: West-Europa wordt weer een agrarisch-urbane samenleving, want:
✰ toename van veiligheid door een eind aan invallen van de vikingen
✰ toename van de voedselproductie door ontginning en ontpoldering, technische verbeteringen en
het gebruik van het drieslagstelsel ipv. het tweeslagstelsel (grondgebruik en braak)
Gevolgen:
✰ sterke bevolkingsgroei
✰ toename van handel
↳ opkomst van de steden
Belangr kste handelsgebieden: Vlaamse handelssteden, Noord-Italiaanse stadstaten en Hanzesteden
Opkomst van de stedelijke burgerij en toenemende zelfstandigheid van steden
Opkomst van de steden zorgt voor meer vr heid:
✰ boeren: trekken naar de stad omdat ze daar geen herendiensten hebben en hoefden geen tienden
aan de heer te betalen → bracht ook vr heid voor boeren die achterbleven
✰ burgers: steden werden r k door handel en ambacht → adel vroeg belasting en steden kregen
hier stadsrechten voor terug
Stadsrechten:
✰ politiek: eigen bestuur, eigen rechtspraak, eigen verdediging
✰ economie: jaarmarkt, tolhe ng, gilden
Stadsbestuur (: schout en schepenen) werd aangesteld door de adel. Macht lag in de steden vooral b de
patriciërs: r ke handelaren. De gilden: samenwerking van ambachtslieden, kregen steeds meer invloed.
De steden vormden een nieuwe machtsfactor → z konden meer vr heid eisen door b een conflict tussen
een koning en z n leenmannen voor de juiste part te kiezen
✰ vr e boeren: eigen stuk grond voor hunzelf en familie
✰ horige boeren: horen b het land van een heer en mochten dit niet zonder toestemming verlaten,
ontstonden doordat de landeigenaren de inkomsten zagen teruglopen na de val van het RR
✰ l feigenen: boeren gebonden aan/eigendom van de landeigenaar zelf
Het ontstaan van het hofstelsel:
✰ boeren hadden last van honger, armoede en onveiligheid en konden niet naar de koning
✰ de lage adel kon hen bescherming en landbouwgrond bieden in ruil voor een deel van de oogst en
herendiensten: hofstelsel
Indeling van een domein/hof:
✰ vroonland: beheerd door de heer, onderhouden door l feigenen met molens, smeder enz.
✰ hoeveland: gepacht en beheerd door de horige en vr e boeren
Verschil feodalisme/leenstelsel en hofstelsel: feodalisme is politiek en draait om trouw en bestuur, het
hofstelsel draait om economie en sociaal.
Feodale verhoudingen in het bestuur
De macht kwam na de val van het West-Romeinse r k in handen van Germaanse koningen zoals de
Frankische koning Clovis. Deze hadden problemen die de Romeinen niet hadden gehad:
✰ alleen geestel kheid kon nog lezen en schr ven → heeft geschreven wetgeving zin?
✰ wegen werden slecht onderhouden → reizen kon niet om wetten te vertellen
✰ verdw ning van de handel zorgt voor verdw nen van geld → belasting heffen kan niet
Clovis stele vazallen aan: deze zweren hem trouw in ruil voor inkomen/levensonderhoud. Z moeten
str den en adviseren over wetten en rechtspraak → uiteindel k volgt hieruit het feodalisme
Feodalisme/leenstelsel: vorst/leenheer verdeelt z n te grote grondgebied onder de hoge adel:
leenmannen, deze moesten ook helpen in verdediging en advies en moesten trouw zweren. De leenmannen
verdeelden hun gebied onder de lage edel: achterleenmannen, ook deze moesten trouw zweren. Karel de
grote was hier enorm goed in door rond te reizen en z n hoofdstad te verplaatsen
Zwakte van het feodalisme:
✰ leenmannen willen de macht binnen hun familie houden → koning verliest de controle over de
leen, of h komt in conflict met de leenman
✰ verhouding leenheer en leenmannen werd minder persoonl k omdat z alleen macht wilden
✰ leenmannen benoemden achterleenmannen
De verspreiding van het Christendom in Europa
Hiërarchische opbouw van de katholieke kerk:
✰ paus: bepaalt het beleid en beslist over geloofszaken
✰ bisschop: staan aan het hoofd van bisdommen: kerkel ke bestuursgebieden en geestel ken erin
✰ priesters: van parochie kerken
Geestel kheid: mensen met een o ciële functie in de kerk. Z hebben de macht over de gelovigen
, Wereldl ke macht: macht van de keizers, koningen en edelen over hun volk, bestuur en rechtspraak
Tweezwaardenleer: geestel ke en wereldl ke macht hebben elk hun eigen gebied waar ze over heersten
Christendom groeit vanaf 500:
✰ samenwerking tussen paus en (West-Europese) Karolingische vorsten
✰ Paus zond missionarissen door heel Europa om heidense volkeren te kerstenen
✰ vorsten versloegen heidense volkeren en dwongen ze tot kerstening
✰ snel groeiende r kdom van de kerk
✰ goede organisatie van de kerk
✰ bisschoppen hielden toezicht in hun gebieden
✰ stichting van kloosters: monniken en nonnen w den zich hier volledig aan geloof
✰ Karel de Grote stichtte kloosterscholen om onderw s te bevorderen: Karolingische
Renaissance. Sommige grote kloosters kregen een rol in het feodalisme
Problemen voor het Christendom:
✰ Christendom drong pas na 1000 écht door tot het gewone volk (heidense gebruiken bleven)
✰ verspreiding werd bedreigd door moslims, Vikingen en Hongaren
✰ 1054: Schisma: Christendom verdeeld in Rooms-Katholiek en Grieks-orthodox geloof
jdva 4: Stede e State
Opkomst van handel en ambacht en herleving van de landbouw-stedelijke samenleving
Tot 1000: West-Europa is een autarkische, agrarische samenleving.
Vanaf 1000: West-Europa wordt weer een agrarisch-urbane samenleving, want:
✰ toename van veiligheid door een eind aan invallen van de vikingen
✰ toename van de voedselproductie door ontginning en ontpoldering, technische verbeteringen en
het gebruik van het drieslagstelsel ipv. het tweeslagstelsel (grondgebruik en braak)
Gevolgen:
✰ sterke bevolkingsgroei
✰ toename van handel
↳ opkomst van de steden
Belangr kste handelsgebieden: Vlaamse handelssteden, Noord-Italiaanse stadstaten en Hanzesteden
Opkomst van de stedelijke burgerij en toenemende zelfstandigheid van steden
Opkomst van de steden zorgt voor meer vr heid:
✰ boeren: trekken naar de stad omdat ze daar geen herendiensten hebben en hoefden geen tienden
aan de heer te betalen → bracht ook vr heid voor boeren die achterbleven
✰ burgers: steden werden r k door handel en ambacht → adel vroeg belasting en steden kregen
hier stadsrechten voor terug
Stadsrechten:
✰ politiek: eigen bestuur, eigen rechtspraak, eigen verdediging
✰ economie: jaarmarkt, tolhe ng, gilden
Stadsbestuur (: schout en schepenen) werd aangesteld door de adel. Macht lag in de steden vooral b de
patriciërs: r ke handelaren. De gilden: samenwerking van ambachtslieden, kregen steeds meer invloed.
De steden vormden een nieuwe machtsfactor → z konden meer vr heid eisen door b een conflict tussen
een koning en z n leenmannen voor de juiste part te kiezen