Economie
H1
-Primaire goederen en diensten; Denk hierbij aan goederen en diensten welke noodzakelijk zijn om
te kunnen overleven. Deze goederen worden ook wel noodzakelijke goederen of diensten genoemd.
-Luxe goederen en diensten; Goederen en diensten die ver boven het bestaansminimum uitsteken.
-Statusgoederen; Goederen waarmee men wil laten zien wat ze hebben bereikt.
Substitutiegoederen = alternatieve goederen, koffiepoeder wordt duurder vraag naar koffiemelk
stijgt
Complementaire goederen = aanvullende goederen, dvd-speler duurder vraag naar dvd’s neemt af
Inferieure goederen = goederen die je vervangt voor hogere kwaliteit als je meer gaat verdienen
Productiefactoren, KANO:
Kapitaal; Hulpmiddelen welke noodzakelijk zijn voor de productie of welke de productie
vergemakkelijkt. We noemen deze hulpmiddelen ook wel kapitaalgoederen.
Arbeid; De inspanning van de werkenden. We noemen dit ook wel de inbreng van menselijk kapitaal.
Natuur; De concrete plaats waar de productie plaatsvindt en de grondstoffen welke voor de
productie worden gebruikt.
Ondernemerschap; Het initiatief om over te gaan tot productie.
Beperkte hoeveelheid middelen en oneindig veel behoeften schaarste
Schaarse goederen; beperkte hoeveelheid productiefactoren
Vrije goederen; geen productiefactoren aan vast
Tegenprestatie, beloning van de productiefactoren:
- rente; beloning voor kapitaal
- loon; beloning voor arbeid
- pracht; beloning voor natuur
- winst; beloning voor ondernemerschap
Budget; hoeveelheid geld te besteden over een bepaalde periode
Begroting; overzicht verwachte inkomsten en uitgaves
Budgettair probleem; verwachte uitgaves hoger dan verwachte inkomsten
-Dagelijkse uitgaves; uitgaven voor levensonderhoud
-Vaste uitgaves; uitgaven die iedere periode terugkomen
-Incidentele uitgaves; uitgaven die af en toe voorkomen
Budget maar één keer uitgeven, op = op
Opofferingskosten, waar je je geld niet aan uitgeeft
Indirecte ruil; om goederen en diensten te kunnen kopen heb je geld nodig
Directe ruil; goederen en diensten tegen andere goederen en diensten ruilen
Alleen ruilen als je aan kan tonen dat het ook echt van jou is, eigendomsrechten
Geld is fiduciair; mensen vertrouwen in het betaalmiddel
-Ruilmiddel
-Rekenmiddel
-Spaarmiddel (oppotmiddel)
, Transactiekosten; kosten die iemand maakt om een ruilpartner te vinden
Intrinsieke geldwaarde = waarde van het materiaal waarvan het gemaakt is
Extrinsieke geldwaarde = waarde die op het geld staat vermeld
intrinsiek niet hoger dan extrinsiek!
Munten met goede kwaliteit werden achtergehouden, want intrinsieke waarde hoger Wet van
Gresham
Ek, kruislingse prijselasticiteit; hoe reageert de vraag van product A op prijs van product B
(complementaire goederen)
Prijselasticiteit; reactie van de vraag op een prijsverandering, Evp, prijsgevoeligheid
omzet = afzet x prijs
Evp Prijs Afzet Omzet
Prijselastisch Stijgt Daalt procentueel harder Daalt
Daalt Stijgt procentueel harder Stijgt
Prijsinelastisch Stijgt Daalt procentueel minder hard Stijgt
Daalt Stijgt procentueel minder hard Daalt
Inkomenselasticiteit; reactie van de vraag op een inkomensverandering, Evy
H2
Productieonderneming; produceren
Handelsonderneming; wederverkopen
Constante kosten, TCK;
- afhankelijk van productiecapaciteit
- wordt productiecapaciteit verandert dan verandert TCK, op lange termijn
Variabele kosten, TVK;
- afhankelijk van de werkelijke afzet
- verandert productieomvang dan ook TVK, op korte termijn
Proportioneel variabele kosten; De verhouding tussen hoeveelheid en kosten blijft gelijk. /
Progressief variabele kosten; Naarmate de hoeveelheid toeneemt stijgen de kosten relatief. )
Degressief variabele kosten; Naarmate de hoeveelheid toeneemt dalen de kosten relatief. (
Opbrengsten – inkoopwaarde = BRUTOWINST ; omzet verminderd met de inkoopwaarde van omzet
Brutowinst – (overige) bedrijfskosten = NETTOWINST ; ook overige kosten van omzet af
Afschrijvingskosten = (aanschafwaarde – restwaarde) : gebruiksduur
Technische levensduur; wanneer het echt kapot is
Economische levensduur; hoe lang het economisch aantrekkelijk is om te gebruiken
Restwaarde; opbrengst bij tweedehands verkoop
Breakeven-afzet, BEA = geen winst geen verlies, bij afzet dus hoeveelheid
Breakeven-omzet, BEO = geen winst geen verlies, bij omzet dus opbrengst in geld
Breakeven-punt, BEP = plek in grafiek waar TO en TK lijn elkaar kruisen, hier ook BEA en BEO af te
lezen. Voor dit punt verlies, na dit punt winst
H1
-Primaire goederen en diensten; Denk hierbij aan goederen en diensten welke noodzakelijk zijn om
te kunnen overleven. Deze goederen worden ook wel noodzakelijke goederen of diensten genoemd.
-Luxe goederen en diensten; Goederen en diensten die ver boven het bestaansminimum uitsteken.
-Statusgoederen; Goederen waarmee men wil laten zien wat ze hebben bereikt.
Substitutiegoederen = alternatieve goederen, koffiepoeder wordt duurder vraag naar koffiemelk
stijgt
Complementaire goederen = aanvullende goederen, dvd-speler duurder vraag naar dvd’s neemt af
Inferieure goederen = goederen die je vervangt voor hogere kwaliteit als je meer gaat verdienen
Productiefactoren, KANO:
Kapitaal; Hulpmiddelen welke noodzakelijk zijn voor de productie of welke de productie
vergemakkelijkt. We noemen deze hulpmiddelen ook wel kapitaalgoederen.
Arbeid; De inspanning van de werkenden. We noemen dit ook wel de inbreng van menselijk kapitaal.
Natuur; De concrete plaats waar de productie plaatsvindt en de grondstoffen welke voor de
productie worden gebruikt.
Ondernemerschap; Het initiatief om over te gaan tot productie.
Beperkte hoeveelheid middelen en oneindig veel behoeften schaarste
Schaarse goederen; beperkte hoeveelheid productiefactoren
Vrije goederen; geen productiefactoren aan vast
Tegenprestatie, beloning van de productiefactoren:
- rente; beloning voor kapitaal
- loon; beloning voor arbeid
- pracht; beloning voor natuur
- winst; beloning voor ondernemerschap
Budget; hoeveelheid geld te besteden over een bepaalde periode
Begroting; overzicht verwachte inkomsten en uitgaves
Budgettair probleem; verwachte uitgaves hoger dan verwachte inkomsten
-Dagelijkse uitgaves; uitgaven voor levensonderhoud
-Vaste uitgaves; uitgaven die iedere periode terugkomen
-Incidentele uitgaves; uitgaven die af en toe voorkomen
Budget maar één keer uitgeven, op = op
Opofferingskosten, waar je je geld niet aan uitgeeft
Indirecte ruil; om goederen en diensten te kunnen kopen heb je geld nodig
Directe ruil; goederen en diensten tegen andere goederen en diensten ruilen
Alleen ruilen als je aan kan tonen dat het ook echt van jou is, eigendomsrechten
Geld is fiduciair; mensen vertrouwen in het betaalmiddel
-Ruilmiddel
-Rekenmiddel
-Spaarmiddel (oppotmiddel)
, Transactiekosten; kosten die iemand maakt om een ruilpartner te vinden
Intrinsieke geldwaarde = waarde van het materiaal waarvan het gemaakt is
Extrinsieke geldwaarde = waarde die op het geld staat vermeld
intrinsiek niet hoger dan extrinsiek!
Munten met goede kwaliteit werden achtergehouden, want intrinsieke waarde hoger Wet van
Gresham
Ek, kruislingse prijselasticiteit; hoe reageert de vraag van product A op prijs van product B
(complementaire goederen)
Prijselasticiteit; reactie van de vraag op een prijsverandering, Evp, prijsgevoeligheid
omzet = afzet x prijs
Evp Prijs Afzet Omzet
Prijselastisch Stijgt Daalt procentueel harder Daalt
Daalt Stijgt procentueel harder Stijgt
Prijsinelastisch Stijgt Daalt procentueel minder hard Stijgt
Daalt Stijgt procentueel minder hard Daalt
Inkomenselasticiteit; reactie van de vraag op een inkomensverandering, Evy
H2
Productieonderneming; produceren
Handelsonderneming; wederverkopen
Constante kosten, TCK;
- afhankelijk van productiecapaciteit
- wordt productiecapaciteit verandert dan verandert TCK, op lange termijn
Variabele kosten, TVK;
- afhankelijk van de werkelijke afzet
- verandert productieomvang dan ook TVK, op korte termijn
Proportioneel variabele kosten; De verhouding tussen hoeveelheid en kosten blijft gelijk. /
Progressief variabele kosten; Naarmate de hoeveelheid toeneemt stijgen de kosten relatief. )
Degressief variabele kosten; Naarmate de hoeveelheid toeneemt dalen de kosten relatief. (
Opbrengsten – inkoopwaarde = BRUTOWINST ; omzet verminderd met de inkoopwaarde van omzet
Brutowinst – (overige) bedrijfskosten = NETTOWINST ; ook overige kosten van omzet af
Afschrijvingskosten = (aanschafwaarde – restwaarde) : gebruiksduur
Technische levensduur; wanneer het echt kapot is
Economische levensduur; hoe lang het economisch aantrekkelijk is om te gebruiken
Restwaarde; opbrengst bij tweedehands verkoop
Breakeven-afzet, BEA = geen winst geen verlies, bij afzet dus hoeveelheid
Breakeven-omzet, BEO = geen winst geen verlies, bij omzet dus opbrengst in geld
Breakeven-punt, BEP = plek in grafiek waar TO en TK lijn elkaar kruisen, hier ook BEA en BEO af te
lezen. Voor dit punt verlies, na dit punt winst