ECONOMIE
HOOFDSTUK 7: GELD, MONETAIR BELEID EN INFLATIE
Geld
Functies
algemeen aanvaard ruilmiddel vroeger BV: koeien - waardemeter: is het goed
schaars of niet
beleggingsmiddel: aandelen
kredietmiddel : lening aangaan
Chartaal geld = munten en briefjes, geld dat je kan vastnemen
Pasmunten = worden geslagen uit onedel metaal
Nominale waarde overtreft de metaalwaarde: als ik een euro maak van 50% koper en
50% tin dan wilt dat zeggen dat op die euro 1 euro maar om dat te maken is het
maak 60 cent
Men mag ze niet vrij aanmunten: als die helemaal afgesleten is, is die eigenlijk niet
meer 1 euro waarde. En hij wordt vervangen door nieuwe munten door de bank
Hebben een beperkte betaalkracht (50 stukken): als ik iets koop van 52 euro mag ik
52 keer 1 euro op de toonbank leggen maar de persoon van de winkel mag zeggen
dat hij ook een briefje wil.
Munten worden geslagen in het Muntfonds of bij de Koninklijke Munt van België.
Het papiergeld = conventioneel papiergeld:
Gouddekking < 100 %: een stad mocht niet uitgeven aan papiergeld dan goud dat hij
in zijn schatkist heeft.
Geen inwisselbaarheid voor goud: ik kan niet zeggen i.p.v. 100 euro geef ik u zoveel
gram goud want vroeger werd alles uitgedrukt in goud
Koopkracht: overheid: de overheid heeft deze waarderegels vastgelegd
De waarde is afhankelijk van:
Economische toestand: als het slecht gaat in Spanje heeft dat effect op de Euro.
Monetaire beleid
Giraal geld = onmiddellijk opvraagbaar tegoed bij kredietinstelling
Quasi geld = relatief snel opvraagbaar
Korte termijn- en spaardeposito’s bij kredietinstelling (<1jaar)
Geldsubstitutie = het omzetten van chartaal geld naar giraal geld of het giraal geld naar het
chartaal geld zonder dat de maatschappelijke geldhoeveelheid wijzigt. Het gebeurt constant.
Geldvernietiging = elke handeling waardoor de maatschappelijke geldhoeveelheid in een
land daalt (verboden)
Geldcreatie = Elke handeling waardoor de maatschappelijke geldhoeveelheid in een land
stijgt
HOOFDSTUK 7: GELD, MONETAIR BELEID EN INFLATIE
Geld
Functies
algemeen aanvaard ruilmiddel vroeger BV: koeien - waardemeter: is het goed
schaars of niet
beleggingsmiddel: aandelen
kredietmiddel : lening aangaan
Chartaal geld = munten en briefjes, geld dat je kan vastnemen
Pasmunten = worden geslagen uit onedel metaal
Nominale waarde overtreft de metaalwaarde: als ik een euro maak van 50% koper en
50% tin dan wilt dat zeggen dat op die euro 1 euro maar om dat te maken is het
maak 60 cent
Men mag ze niet vrij aanmunten: als die helemaal afgesleten is, is die eigenlijk niet
meer 1 euro waarde. En hij wordt vervangen door nieuwe munten door de bank
Hebben een beperkte betaalkracht (50 stukken): als ik iets koop van 52 euro mag ik
52 keer 1 euro op de toonbank leggen maar de persoon van de winkel mag zeggen
dat hij ook een briefje wil.
Munten worden geslagen in het Muntfonds of bij de Koninklijke Munt van België.
Het papiergeld = conventioneel papiergeld:
Gouddekking < 100 %: een stad mocht niet uitgeven aan papiergeld dan goud dat hij
in zijn schatkist heeft.
Geen inwisselbaarheid voor goud: ik kan niet zeggen i.p.v. 100 euro geef ik u zoveel
gram goud want vroeger werd alles uitgedrukt in goud
Koopkracht: overheid: de overheid heeft deze waarderegels vastgelegd
De waarde is afhankelijk van:
Economische toestand: als het slecht gaat in Spanje heeft dat effect op de Euro.
Monetaire beleid
Giraal geld = onmiddellijk opvraagbaar tegoed bij kredietinstelling
Quasi geld = relatief snel opvraagbaar
Korte termijn- en spaardeposito’s bij kredietinstelling (<1jaar)
Geldsubstitutie = het omzetten van chartaal geld naar giraal geld of het giraal geld naar het
chartaal geld zonder dat de maatschappelijke geldhoeveelheid wijzigt. Het gebeurt constant.
Geldvernietiging = elke handeling waardoor de maatschappelijke geldhoeveelheid in een
land daalt (verboden)
Geldcreatie = Elke handeling waardoor de maatschappelijke geldhoeveelheid in een land
stijgt