Hoorcollege 1: Introductie, motivatie en emotie.
1. Binnen het Multi-tiered Systems of Support (MTSS) model worden twee
subcategorieën onderscheiden, namelijk Response-to-Intervention (RTI) en
Schoolwide Positive Behavior Support (SPBS). Leg uit wat het verschil is
tussen RTI en SPBS.
________________________________________________________________
________________________________________________________________
2. Jasper is een jongetje in groep 6, dat heel goed mee kan komen met zijn
klasgenoten. Op de meest recente oefentoets scoort hij telkens binnen zijn
normgroep. In welke “tier” (laag) zou het MTSS-model Jasper indelen?
a. Geen tier, omdat hij geen speciale ondersteuning nodig heeft.
b. Tier 1
c. Tier 2
d. Tier 3
3. Welke term vindt je niet terug in de Cyclus van Handelingsgericht werken?
a. Waarnemen
b. Vaststellen
c. Begrijpen
d. Plannen
4. Jolien heeft net gezien op usis dat ze een onvoldoende heeft gehaald voor het
tentamen van Diagnostiek & Assessment. Hierop zegt ze: “Het is eigenlijk ook
mijn eigen schuld dat ik het tentamen niet heb gehaald, want ik heb geen enkel
college gevolgd.” Welke term past het beste bij deze uitspraak?
a. Self-efficacy
b. Interne motivatie
c. Interne attributie
5. Isabel is hard aan het studeren voor haar tentamen van Onderwijsleer-
problemen. Eigenlijk vindt ze het vak helemaal niet interessant, maar toch doet
ze haar best. Ze wilt namelijk heel graag orthopedagoog worden. Welke term
uit de Zelf-determinatie theorie is het meest van toepassing?
a. Intrinsieke regulatie
b. Extrinsieke regulatie
c. Geïdentificeerde regulatie
d. Geïntrojecteerde regulatie
, 6. Lotte doet samen met haar vriendinnen mee aan een kookworkshop. Ze vindt
koken eigenlijk helemaal niet leuk, maar doet toch haar best. Aan het eind van
de workshop zegt ze stellig: “Het eten dat ik heb gemaakt is misschien niet
super lekker, maar het was zeker niet het meest mislukte gerecht van de
avond!” Welk doel uit de Prestatiedoelen Theorie past bij deze uitspraak?
a. Taaktoenaderingsdoel
b. Taakvermijdingsdoel
c. Prestatietoenaderingsdoel
d. Prestatievermijdingsdoel
7. Beoordeel de volgende twee stellingen over faalangst:
I: Faalangst heeft altijd een negatieve invloed op de prestaties van leerlingen.
II: Bij cognitieve interferentie nemen de zorggedachten zoveel ruimte in van de
hersenen, dat het leerlingen met faalangst niet lukt om in te slapen.
a. Alleen uitspraak I is juist
b. Alleen uitspraak II is juist
c. Uitspraak I en II zijn allebei juist
d. Uitspraak I en II zijn allebei onjuist
Hoorcollege 2: Brein & Leren
8. Beoordeel de volgende twee stellingen over het actiepotentiaal:
I: Tijdens de depolarisatie stroomt natrium de cel uit en kalium de cel in.
II: De sterkte van het actiepotentiaal is altijd gelijk, alleen de frequentie van het
aantal actiepotentialen kan verschillen.
a. Alleen uitspraak I is juist
b. Alleen uitspraak II is juist
c. Uitspraak I en II zijn allebei juist
d. Uitspraak I en II zijn allebei onjuist
9. Op het moment dat er weinig communicatie is tussen de neuronen, worden er
minder onderhoudsstoffen aangevoerd, waardoor de efficiëntie van een
verbinding kan afnemen. Dit proces noemen we long-term depression. Dit lijkt
nadelig, maar waarom is het eigenlijk wel handig dat ons brein dit kan?
________________________________________________________________
________________________________________________________________