Duitsland in Europa (1918-1991) / Tijdvak 10
Deelcontext 1: Opkomst van het Derde Rijk (1918-1945)
Parlementaire democratie van de Weimarrepubliek was zwak:
1. communisten, nationaal-socialisten en conservatieve elite wezen de democratie af
→ voortdurende dreiging van staatsgrepen
2. de bevolking hield de regering verantwoordelijk voor:
nederlaag in WOI (dolkstootlegende = Duitsland had volgens deze complottheorie
nog makkelijk kunnen winnen en heeft verraad gepleegd door de wapenstilstand te
ondertekenen)
en daarmee het nadelige Verdrag van Versailles (1919)
DL verantwoordelijk voor WOI → herstelbetalingen
ontwapening
afstaan (grondstofrijke) gebieden
3. economische problemen door o.a. herstelbetalingen en hoge werkloosheid
Ruhrcrisis en Dawesplan
De herstelbetalingen drukten zwaar op de uitgeputte Duitse economie en leidden in 1923 tot een
grote economische crisis = Ruhrcrisis
achterstallige herstelbetalingen → FRK en België bezetten Ruhrgebied (= economisch hart
DL)
arbeiders staken uit protest → regering betaalde stakers door geld bij te drukken →
hyperinflatie = geld werd waardeloos
op het hoogtepunt van deze economische crisis pleegde Hitler, de leider van de NSDAP, een
staatsgreep
→ Hitler nam zich voor om nu legaal, zonder staatsgreep, aan de macht te komen
Dawesplan = VS zag in dat het in haar eigen belang was DL er economisch bovenop te helpen
→ alleen zo kon DL zijn herstelbetalingen aan FRK en GB voldoen, die op hun beurt hun WOI-
leningen aan de VS konden terugbetalen
→ bovendien zou een economisch stabieler DL ook een politiek stabieler DL en Europa betekenen
→ 1924-1929: bloei van de Weimarrepubliek → economisch en politiek ging het redelijk goed en FRK
en DL stelden zich verzoenend naar elkaar op
Beurskrach = val van de beurskoersen in VS, maakte abrupt einde aan bloeiperiode
→ winst NSDAP
→ economische crisis trof DL harder dan andere landen, omdat VS DL dwong tot aflossing van hun
leningen (Dawesplan)
Van de ontstane politieke- en economische instabiliteit profiteerden de communisten, maar vooral
de nationaal-socialisten. Dit kwam door:
Hitlers verkiezingsbeloften: ‘als sterk leider zorg ik voor:’
economisch herstel / welvaart
verwerping Verdrag van Versailles
nationale eenheid die een einde maakte aan de verdeeldheid in de Weimarrepubliek
herstel van DL als grootmacht
Hitlers campagnetechnieken / aantrekkingskracht
grootscheepse propaganda
paramilitair (zelfstandig, buiten regering) machtsvertoon
, redenaarstalent van Hitler
→ in 1930 was de NSDAP al uitgegroeid tot een massaorganisatie
→ in 1932 werd de NSDAP met ⅓ van de stemmen de grootste partij
Van rijkskanselier tot dictator
De NSDAP won de verkiezingen van 1932 → Hitler werd dus rijkskanselier van het kabinet Hitler
(1933)
→ Kabinet Hitler was een coalitieregering bestaande uit de NSDAP en de conservatieven
→ de conservatieven dachten Hitler de baas te zijn, maar vergisten zich
→ Hitler begon direct met de vestiging van een totalitaire dictatuur:
Hitler ontbond de Rijksdag en schreef nieuwe verkiezingen uit. Hij hoopte absolute
meerderheid te behalen zodat hij geen coalitiepartner meer nodig zou hebben.
in aanloop naar de verkiezingen ontstond er brand in de Rijksdag = Hitler rekende af met de
communisten door hen de schuld te geven en liet duizenden communistische leiders
oppakken (noodwet) → bovendien mochten de communisten hun zetels in het parlement
niet meer innemen
ondanks de Rijksdagbrand haalde de NSDAP slechts 44% van de stemmen
→ Hitler diende de machtigingswet in = regering mocht regeren zonder goedkeuring
Rijksdag, Rijkspresident en grondwet). Voor het aannemen van deze wet was ⅔ meerderheid
nodig, die mede door het ontbreken van communistische partijleden werd behaald
→ einde Weimarrepubliek
→ Hitler dictator
Hitlers binnenlandse politiek: nazificatie
Direct na Hitlers machtsovername (1933) begonnen de nazi’s met het organiseren van de
samenleving volgens de leer van het nationaalsocialisme = nazificatie
Het naziregime bouwde een totalitaire staat op = bepaalde / controleerde samenleving op alle
terreinen: de jeugdbeweging, het onderwijs, de economie (ter voorbereiding van oorlog) etc.
Bij de nazificatie werd gebruik gemaakt van:
1. indoctrinatie door propaganda en censuur
2. terreur → degenen die volgens de rassenleer niet pasten in de volksgemeinschaft (=
harmonieuze, ‘raszuivere’, samenleving) of politieke tegenstanders,werden vervolgd
→ Hitlers populariteit vergemakkelijkte de nazificatie, dit had hij te danken aan:
economisch herstel (vanwege oorlogseconomie)
verwerping van het Verdrag van Versailles
indoctrinatie
Hitlers buitenlandse politiek: gebiedsuitbreiding
Doel Hitlers buitenlandse politiek: herstel van DL als grootmacht / gebiedsuitbreiding
Drie subdoelen:
1. ongedaan maken VVV
stoppen herstelbetalingen
herbewapenen
2. Heim ins Reich = verenigen van alle Duitstaligen binnen één groot rijk\
1938: Anschluss van Oostenrijk
1938: inlijving Sudetenland (Conferentie van München)
3. creëren van lebensraum voor Arische volk in Oost-Europa
Appeasementpolitiek = GB en (in mindere mate) FRK voerden appeasementpolitiek om oorlog te
voorkomen → deze politiek beleefde zijn hoogtepunt tijdens de Conferentie van München (1938)
Deelcontext 1: Opkomst van het Derde Rijk (1918-1945)
Parlementaire democratie van de Weimarrepubliek was zwak:
1. communisten, nationaal-socialisten en conservatieve elite wezen de democratie af
→ voortdurende dreiging van staatsgrepen
2. de bevolking hield de regering verantwoordelijk voor:
nederlaag in WOI (dolkstootlegende = Duitsland had volgens deze complottheorie
nog makkelijk kunnen winnen en heeft verraad gepleegd door de wapenstilstand te
ondertekenen)
en daarmee het nadelige Verdrag van Versailles (1919)
DL verantwoordelijk voor WOI → herstelbetalingen
ontwapening
afstaan (grondstofrijke) gebieden
3. economische problemen door o.a. herstelbetalingen en hoge werkloosheid
Ruhrcrisis en Dawesplan
De herstelbetalingen drukten zwaar op de uitgeputte Duitse economie en leidden in 1923 tot een
grote economische crisis = Ruhrcrisis
achterstallige herstelbetalingen → FRK en België bezetten Ruhrgebied (= economisch hart
DL)
arbeiders staken uit protest → regering betaalde stakers door geld bij te drukken →
hyperinflatie = geld werd waardeloos
op het hoogtepunt van deze economische crisis pleegde Hitler, de leider van de NSDAP, een
staatsgreep
→ Hitler nam zich voor om nu legaal, zonder staatsgreep, aan de macht te komen
Dawesplan = VS zag in dat het in haar eigen belang was DL er economisch bovenop te helpen
→ alleen zo kon DL zijn herstelbetalingen aan FRK en GB voldoen, die op hun beurt hun WOI-
leningen aan de VS konden terugbetalen
→ bovendien zou een economisch stabieler DL ook een politiek stabieler DL en Europa betekenen
→ 1924-1929: bloei van de Weimarrepubliek → economisch en politiek ging het redelijk goed en FRK
en DL stelden zich verzoenend naar elkaar op
Beurskrach = val van de beurskoersen in VS, maakte abrupt einde aan bloeiperiode
→ winst NSDAP
→ economische crisis trof DL harder dan andere landen, omdat VS DL dwong tot aflossing van hun
leningen (Dawesplan)
Van de ontstane politieke- en economische instabiliteit profiteerden de communisten, maar vooral
de nationaal-socialisten. Dit kwam door:
Hitlers verkiezingsbeloften: ‘als sterk leider zorg ik voor:’
economisch herstel / welvaart
verwerping Verdrag van Versailles
nationale eenheid die een einde maakte aan de verdeeldheid in de Weimarrepubliek
herstel van DL als grootmacht
Hitlers campagnetechnieken / aantrekkingskracht
grootscheepse propaganda
paramilitair (zelfstandig, buiten regering) machtsvertoon
, redenaarstalent van Hitler
→ in 1930 was de NSDAP al uitgegroeid tot een massaorganisatie
→ in 1932 werd de NSDAP met ⅓ van de stemmen de grootste partij
Van rijkskanselier tot dictator
De NSDAP won de verkiezingen van 1932 → Hitler werd dus rijkskanselier van het kabinet Hitler
(1933)
→ Kabinet Hitler was een coalitieregering bestaande uit de NSDAP en de conservatieven
→ de conservatieven dachten Hitler de baas te zijn, maar vergisten zich
→ Hitler begon direct met de vestiging van een totalitaire dictatuur:
Hitler ontbond de Rijksdag en schreef nieuwe verkiezingen uit. Hij hoopte absolute
meerderheid te behalen zodat hij geen coalitiepartner meer nodig zou hebben.
in aanloop naar de verkiezingen ontstond er brand in de Rijksdag = Hitler rekende af met de
communisten door hen de schuld te geven en liet duizenden communistische leiders
oppakken (noodwet) → bovendien mochten de communisten hun zetels in het parlement
niet meer innemen
ondanks de Rijksdagbrand haalde de NSDAP slechts 44% van de stemmen
→ Hitler diende de machtigingswet in = regering mocht regeren zonder goedkeuring
Rijksdag, Rijkspresident en grondwet). Voor het aannemen van deze wet was ⅔ meerderheid
nodig, die mede door het ontbreken van communistische partijleden werd behaald
→ einde Weimarrepubliek
→ Hitler dictator
Hitlers binnenlandse politiek: nazificatie
Direct na Hitlers machtsovername (1933) begonnen de nazi’s met het organiseren van de
samenleving volgens de leer van het nationaalsocialisme = nazificatie
Het naziregime bouwde een totalitaire staat op = bepaalde / controleerde samenleving op alle
terreinen: de jeugdbeweging, het onderwijs, de economie (ter voorbereiding van oorlog) etc.
Bij de nazificatie werd gebruik gemaakt van:
1. indoctrinatie door propaganda en censuur
2. terreur → degenen die volgens de rassenleer niet pasten in de volksgemeinschaft (=
harmonieuze, ‘raszuivere’, samenleving) of politieke tegenstanders,werden vervolgd
→ Hitlers populariteit vergemakkelijkte de nazificatie, dit had hij te danken aan:
economisch herstel (vanwege oorlogseconomie)
verwerping van het Verdrag van Versailles
indoctrinatie
Hitlers buitenlandse politiek: gebiedsuitbreiding
Doel Hitlers buitenlandse politiek: herstel van DL als grootmacht / gebiedsuitbreiding
Drie subdoelen:
1. ongedaan maken VVV
stoppen herstelbetalingen
herbewapenen
2. Heim ins Reich = verenigen van alle Duitstaligen binnen één groot rijk\
1938: Anschluss van Oostenrijk
1938: inlijving Sudetenland (Conferentie van München)
3. creëren van lebensraum voor Arische volk in Oost-Europa
Appeasementpolitiek = GB en (in mindere mate) FRK voerden appeasementpolitiek om oorlog te
voorkomen → deze politiek beleefde zijn hoogtepunt tijdens de Conferentie van München (1938)