Bedrijfseconomie
Lesweek 1
Inleiding
> Bedrijf = eenheid die PF combineert om G&D te produceren.
PF: kapitaal, natuur en arbeid
Bedrijfseconomie : studie van het handelen van een bedrijfshuishouding.
> Stakeholders: - Intern: WN, managers…
- Extern: leveranciers, klanten, crediteurs, aandeelhouders…
Hebben een informatiebehoefte: -Intern => management accounting
-Extern => Financial accounting
Hoofstuk 1: Kostenbegrippen
> Begrip kosten: middelen die doelmatig werden of zullen worden ingezet in een onderneming om
het gewenste eindproduct/dienst voor brengen.
> Kosten: aanwenden of verbruiken van middelen bij productieproces. (pas vanaf gebruik, kost)
> Onkosten: kosten die vermeden konden worden (teveel besteld)
> Uitgaven: betaling van productiemiddelen
Vb: uitgave: betaling factuur van aangekochte elektriciteit
kost: elektriciteit verbruiken om goederen te maken (productiemiddel)
afschrijving is ook een kost en geen uitgave. (verbruik opofferen van levensduur)
> Kaskosten <-> niet- kaskosten (= kost die geen uitgave is)
> Begrip kostenobject: hetgeen waar je kosteninformatie voor verzamelt.
Kan heel breed zijn bv. voortgebrachte producten of diensten, productgroepen, afdelingen,
distributiekanalen, klanten,…
Specifiek voor elk bedrijf
> Begrip kostprijs: hoe bepaal je de kostprijs van een kostenobject?
1
,1ste jaar BEDRIJFSECONOMIE 1ste semester 2KMO
= som van alle kosten (= waarde doelmatig ingezette middelen) voor kostenobject.
Verzameling van kostengegevens Toewijzen aan elk kostenobject
berekening op basis van werkelijk
gemaakte kosten
(historische gegevens uit boekhouding)
> Doeleinden van de kostprijsberekening = voor- en nadelen van beleidsalternatieven in geld
uitdrukken.
>
Standaardkostprijsberekening: standaardprijs x standaardhoeveelheid
Standaardprijs
WAT? = noodzakelijke/maximaal toegestane kostprijs per eenheid
HOE? = op basis van verwachte prijzen in toekomst kostenbeheersing
MAAL
budgetten
Standaardhoeveelheid
prijsbepaling
WAT? = vermoedelijk benodigde hoeveelheid
HOE? = op basis van berekening/kennis/ervaring
> Kostenindeling: - Kostensoorten
- Gevoeligheid voor verandering
- Toerekenbaarheid tot kostenobject
Hoofstuk 2: kostensoorten
> Kostensoorten = kosten met gelijkaardige economische kenmerken
Categorische indeling van kosten:
1. Kosten van grond –en hulpstoffen
2. Kosten van arbeid
3. Kosten van duurzame productiemiddelen of afschrijvingskosten
4. Kosten van grond
5. Kosten van diensten van derden
6. Kosten van belastingen
7. Rentekosten
2
,1ste jaar BEDRIJFSECONOMIE 1ste semester 2KMO
1. kosten van grond- en hulpstoffen
- Grondstoffen = worden verwerkt
- Hulpstoffen = grondstoffen maar in geringe hoeveelheid (bv: draad)
-> Vaak afval en uitval
Standaardprijs = gemiddelde te verwachten inkoopprijs
Standaardhoeveelheid = technische gegevens
> Afval = grondstoffen die ingekocht moeten worden maar niet in het eindproduct verwerkt zitten.
Vb:
> Uitval = producten die geproduceerd zijn, maar niet door kwaliteitscontrole komen. Alle kosten zijn
dus wel al gemaakt
Kostprijs = % ongekeurde producten (bruto) x kosten per product
% goedgekeurde producten (netto)
Vb:
-> Kan soms doorverkocht worden -> extra opbrengst aftrekken van kostprijs
-> Soms moeten extra K betaald worden om afval/uitval af te voeren -> extra optellen bij kostprijs
2. Kosten van arbeid
> Tijdloonstelsel: vergoeding obv werktijd of arbeidsuur.
Wanneer?
• Omvang van prestatie werknemer moeilijk meetbaar (bv. kantoorwerk)
• Beschikbaarheid van primair belang (bv. Brandweer)
• Precisie-arbeid
3
, 1ste jaar BEDRIJFSECONOMIE 1ste semester 2KMO
3. Duurzame productiemiddelen
Duurzaam productiemiddel (bv. gebouw, machine, auto) kan meermaals aangewend worden
maar heeft een beperkte economische gebruiksduur
We verbruiken economische gebruiksduur (= slijtage) door het aanwenden van het
productiemiddel => KOST
Slijtage:
- Technische slijtage (waardevermindering door gebruik)
- Economische veroudering (technologische evolutie)
Standaardprijs = berekening afschrijving.
Boekhouding zal jaarlijks bij afsluiting de kost van afschrijving bepalen:
- Aanschaffingswaarde (=AW) = aankoopprijs + bijkomende aankoopkosten
- Gebruiksduur (=t) bv. 5 jaar voor auto’s, 10 jaar voor machines,…
Afschrijvings%: 5 jaar = 20% per jaar, 10 jaar = 10% per jaar,…
- Restwaarde (= RW) = waarde op einde economische levensduur => bedrag dat in
totaal wordt afgeschreven = AW – RW
- Afschrijvingsbedrag (=D) = KOST
Afschrijvingskosten – methodes
> Lineaire afschrijvingsmethode: Formule: D = (AW-RW) /t
Vb:
Veel gebruikte methode
Eenvoudig
Nadeel: jaarlijks hetzelfde bedrag, geen weerspiegeling vd realiteit -> andere methode
mogelijk (niet te kennen)
4. Kosten van grond
> Delfplaats grondstoffen: raakt uitgeput afschrijvingen
> Vestigingsplaats bedrijf:
Waarde daalt niet van grond door productie van bedrijf => GEEN afschrijving
Investeringen op grond (=gebouw) => WEL afschrijving
Grond gehuurd = pacht = KOST
4