Economische orde en politiek H10, H11 & H12
10.1 Rol van geld in economie
Geld = algemeen aanvaard ruilmiddel
Wettig betaalmiddel: je voldoet je schulden door in euro’s te betalen
Vroeger een metaal zoals goud of zilver, wel of niet gemunt
Nu een vordering op de bank/overheid
De prijs voor (het lenen van) geld is rente
Functies van geld in de economie
1. Ruilmiddel
2. Rekeneenheid
3. Oppotmiddel en spaarmiddel
Zeggen over alle 3 => Geld vermindert de informatie- en transactiekosten in een economie
Vormen van geld
1. Chartaal
Munten zijn een vordering op de overheid
Biljetten zijn een vordering op de Europese Centrale Bank (ECB)
2. Giraal
Giraal geld is een vordering op een commerciële bank
10.2 Aanbod van geld
Substitutie
Jan heeft 1.000 euro cash. Daarvan stort hij 1.000 op zijn bankrekening bij de bank. Hij
bewaart niets in de vorm van biljetten of munten.
Balans van de bank
Activa Passiva
Kas 1.000 Rekening-courant 1.000
Geldhoeveelheid na deze transactie: munten/biljetten bij Jan 0
Rekening-courranttegoed Jan 1.000 +
1.000
Er is sprake van substitutie als de samenstelling van de geldhoeveelheid verandert:
Het chartale geld daalt met 1.000, het girale geld stijgt met 1.000
Wederzijdse schuldaanvaarding = kredietverlening waarbij de bank een schuld in de vorm
van een rekening-couranttegoed aanvaardt en de klant de verplichting om de lening terug te
betalen aanvaardt.
Geldschepping I
De bank bewaart een % van de saldi in rekening-courant in kas met het oog op kasopnamen
door klanten. Stel dat dat % 10% is. Met het overschot in kas kan de bank een lening van
900 euro aan Piet financieren. Piet plaatst de volledige som op zijn bankrekening
Balans van de bank
Activa Passiva
Kas 1.000 Rekening-courant 1.900
Debiteuren 900
Geldhoeveelheid na deze transactie: munten/biljetten bij Jan 0
Rekening-couranttegoed Jan 1.000
Rekening-couranttegoed Piet 900 +
1.900
,Er is sprake van geldschepping als de geldhoeveelheid vergroot wordt door kredietverlening
door een bank. Dit is wederzijdse schuldaanvaarding: de bank aanvaardt een schuld in de
vorm van een tegoed in rekening-courant, de klant aanvaardt de verplichting om de lening
terug te betalen.
Geldschepping II
Bij een uitstaand rekening-courant van 1.900 wil de bank 190 in kas houden. De bank kan
dus nog maar 810 aan Mo lenen. Ook Mo zet het gehele bedrag ook op zijn bankrekening.
Balans van de bank
Activa Passiva
Kas 1.000 Rekening-courant 2.710
Debiteuren 1.710
Geldhoeveelheid na deze transactie: munten/biljetten bij Jan 0
Rekening-couranttegoed Jan 1.000
Rekening-couranttegoed Piet 900
Rekening-couranttegoed Mo 810 +
1.900
Geldschepping III
Die verrichting kan voor elke storting op een bankrekening en voor elk krediet telkens
worden herhaald. De bedragen worden telkens kleiner. Dit proces komt ten einde wanneer
het bedrag aan kredieten maximaal wordt, dat is wanneer de kas van de bank gelijk is aan
het liquiditeitspercentage maal de saldi in rekening-courant: 10.000x10%= 1.000
Balans van de bank
Activa Passiva
Kas 1.000 Rekening-courant 10.000
Debiteuren 9.000
Geldhoeveelheid na deze transactie: munten/biljetten in omloop 0
Saldi Rekening-courant 10.000 +
10.000
Geldvernietiging
Een debiteur besluit zijn lening van 2.000 euro in 1 keer af te lossen
Balans van de bank
Activa Passiva
Kas 1.000 Rekening-courant 8.000
Debiteuren 7.000
Geldhoeveelheid na deze transactie: munten/biljetten in omloop 0
Rekening-couranttegoeden 8.000 +
8.000
Als een debiteur zijn lening aflost, dan daalt de geldhoeveelheid in omloop
De ‘maatschappelijke geldhoeveelheid’ bestaat uit:
Munten (door overheid)
Bankbiljetten (door centrale bank)
Giraal geld (door algemene banken)
- Wederzijdse schuldaanvaarding
- Begrenzing door liquiditeits- en solvabiliteitseisen
, M1 (primaire liquiditeitenmassa)
Munten + biljetten + giraal geld (direct opeisbaar)
M2 (secundaire liquiditeitenmassa)
Korte spaargeld + korte termijndeposito (t/m 2 jaar)
M3 (binnenlandse liquiditeitenmassa)
M1 + M2 = M3
10.4 Vraag naar geld
Verkeersvergelijking van Fisher
MxV = PxT
Geldstroom = goederenstroom
M = Geldhoeveelheid
V = Omloopsnelheid van het geld
P = Gemiddelde prijspeil
T = Aantal transacties
10.5 Inflatie
Monetaire inflatie = toename van de waarde van de geldstroom (M x V)
Verandering van M verandering van P
Voorbeeld
V = -1%
M = +4%
T= +2%
P=?
P=MxV 104x99
T = 102 = 101 de inflatie is 1%
Prijsinflatie = stijging van het gemiddelde prijspeil
Inflatie = stijging van het gemiddelde prijspeil
Deflatie= daling van het gemiddelde prijspeil
Van inflatie en deflatie moet onderscheiden worden een relatieve prijsverandering
(prijssignaal). Deze zijn noodzakelijk voor het goed functioneren van de markt
Oorzaak inflatie volgens Friedman
Groei van de hoeveelheid geld in omloop (M), of de geldstroom (M x V)
Oorzaak inflatie volgens Keynes
Prijsverandering bij hoog- en laagconjunctuur / stijgende kosten (bestedingsinflatie en
kosteninflatie)
10.6 Oorzaken en gevolgen van inflatie
Inflatie = stijging van de consumentenprijsindex
1. Bestedingsinflatie
2. Kosteninflatie
Stijging lonen
Prijsstijging van geïmporteerde goederen en
diensten
Veranderingen van directe en indirecte
belastingen en van de sociale premies van de overheid
10.1 Rol van geld in economie
Geld = algemeen aanvaard ruilmiddel
Wettig betaalmiddel: je voldoet je schulden door in euro’s te betalen
Vroeger een metaal zoals goud of zilver, wel of niet gemunt
Nu een vordering op de bank/overheid
De prijs voor (het lenen van) geld is rente
Functies van geld in de economie
1. Ruilmiddel
2. Rekeneenheid
3. Oppotmiddel en spaarmiddel
Zeggen over alle 3 => Geld vermindert de informatie- en transactiekosten in een economie
Vormen van geld
1. Chartaal
Munten zijn een vordering op de overheid
Biljetten zijn een vordering op de Europese Centrale Bank (ECB)
2. Giraal
Giraal geld is een vordering op een commerciële bank
10.2 Aanbod van geld
Substitutie
Jan heeft 1.000 euro cash. Daarvan stort hij 1.000 op zijn bankrekening bij de bank. Hij
bewaart niets in de vorm van biljetten of munten.
Balans van de bank
Activa Passiva
Kas 1.000 Rekening-courant 1.000
Geldhoeveelheid na deze transactie: munten/biljetten bij Jan 0
Rekening-courranttegoed Jan 1.000 +
1.000
Er is sprake van substitutie als de samenstelling van de geldhoeveelheid verandert:
Het chartale geld daalt met 1.000, het girale geld stijgt met 1.000
Wederzijdse schuldaanvaarding = kredietverlening waarbij de bank een schuld in de vorm
van een rekening-couranttegoed aanvaardt en de klant de verplichting om de lening terug te
betalen aanvaardt.
Geldschepping I
De bank bewaart een % van de saldi in rekening-courant in kas met het oog op kasopnamen
door klanten. Stel dat dat % 10% is. Met het overschot in kas kan de bank een lening van
900 euro aan Piet financieren. Piet plaatst de volledige som op zijn bankrekening
Balans van de bank
Activa Passiva
Kas 1.000 Rekening-courant 1.900
Debiteuren 900
Geldhoeveelheid na deze transactie: munten/biljetten bij Jan 0
Rekening-couranttegoed Jan 1.000
Rekening-couranttegoed Piet 900 +
1.900
,Er is sprake van geldschepping als de geldhoeveelheid vergroot wordt door kredietverlening
door een bank. Dit is wederzijdse schuldaanvaarding: de bank aanvaardt een schuld in de
vorm van een tegoed in rekening-courant, de klant aanvaardt de verplichting om de lening
terug te betalen.
Geldschepping II
Bij een uitstaand rekening-courant van 1.900 wil de bank 190 in kas houden. De bank kan
dus nog maar 810 aan Mo lenen. Ook Mo zet het gehele bedrag ook op zijn bankrekening.
Balans van de bank
Activa Passiva
Kas 1.000 Rekening-courant 2.710
Debiteuren 1.710
Geldhoeveelheid na deze transactie: munten/biljetten bij Jan 0
Rekening-couranttegoed Jan 1.000
Rekening-couranttegoed Piet 900
Rekening-couranttegoed Mo 810 +
1.900
Geldschepping III
Die verrichting kan voor elke storting op een bankrekening en voor elk krediet telkens
worden herhaald. De bedragen worden telkens kleiner. Dit proces komt ten einde wanneer
het bedrag aan kredieten maximaal wordt, dat is wanneer de kas van de bank gelijk is aan
het liquiditeitspercentage maal de saldi in rekening-courant: 10.000x10%= 1.000
Balans van de bank
Activa Passiva
Kas 1.000 Rekening-courant 10.000
Debiteuren 9.000
Geldhoeveelheid na deze transactie: munten/biljetten in omloop 0
Saldi Rekening-courant 10.000 +
10.000
Geldvernietiging
Een debiteur besluit zijn lening van 2.000 euro in 1 keer af te lossen
Balans van de bank
Activa Passiva
Kas 1.000 Rekening-courant 8.000
Debiteuren 7.000
Geldhoeveelheid na deze transactie: munten/biljetten in omloop 0
Rekening-couranttegoeden 8.000 +
8.000
Als een debiteur zijn lening aflost, dan daalt de geldhoeveelheid in omloop
De ‘maatschappelijke geldhoeveelheid’ bestaat uit:
Munten (door overheid)
Bankbiljetten (door centrale bank)
Giraal geld (door algemene banken)
- Wederzijdse schuldaanvaarding
- Begrenzing door liquiditeits- en solvabiliteitseisen
, M1 (primaire liquiditeitenmassa)
Munten + biljetten + giraal geld (direct opeisbaar)
M2 (secundaire liquiditeitenmassa)
Korte spaargeld + korte termijndeposito (t/m 2 jaar)
M3 (binnenlandse liquiditeitenmassa)
M1 + M2 = M3
10.4 Vraag naar geld
Verkeersvergelijking van Fisher
MxV = PxT
Geldstroom = goederenstroom
M = Geldhoeveelheid
V = Omloopsnelheid van het geld
P = Gemiddelde prijspeil
T = Aantal transacties
10.5 Inflatie
Monetaire inflatie = toename van de waarde van de geldstroom (M x V)
Verandering van M verandering van P
Voorbeeld
V = -1%
M = +4%
T= +2%
P=?
P=MxV 104x99
T = 102 = 101 de inflatie is 1%
Prijsinflatie = stijging van het gemiddelde prijspeil
Inflatie = stijging van het gemiddelde prijspeil
Deflatie= daling van het gemiddelde prijspeil
Van inflatie en deflatie moet onderscheiden worden een relatieve prijsverandering
(prijssignaal). Deze zijn noodzakelijk voor het goed functioneren van de markt
Oorzaak inflatie volgens Friedman
Groei van de hoeveelheid geld in omloop (M), of de geldstroom (M x V)
Oorzaak inflatie volgens Keynes
Prijsverandering bij hoog- en laagconjunctuur / stijgende kosten (bestedingsinflatie en
kosteninflatie)
10.6 Oorzaken en gevolgen van inflatie
Inflatie = stijging van de consumentenprijsindex
1. Bestedingsinflatie
2. Kosteninflatie
Stijging lonen
Prijsstijging van geïmporteerde goederen en
diensten
Veranderingen van directe en indirecte
belastingen en van de sociale premies van de overheid