Ontwikkeling
Piaget practicum
Constructivisme: geen aangeboren intelligentie, een baby wordt geboren met sensorisch-motorische
intelligentie. Het kind gaat met de zintuigen en motoriek de omgeving actief exploreren en hiermee
construeert het kind zijn/haar omgeving en cognitie.
Schemata: iemand heeft allemaal schema’s in zijn hoofd. Pasgeborenen hebben bijv. schema’s voor
zuigen, kijken en bewegen, vanuit deze schema’s reageert een kind op de wereld.
Representaties: tijdens de ontwikkeling gaat het kind geleidelijk van sensorische-motorische
schema’s naar mentale schema’s.
Assimilatie: een nieuwe ervaring past in het bestaande schema.
Accommodatie: een nieuwe ervaring zorgt voor een verandering van het bestaande schema.
Stadia van cognitieve ontwikkeling:
- Sensorisch-motorisch stadium.
o Intelligentie op basis van sensorisch en motoriek.
o Nog geen of weinig representaties.
o A-not-B error (perseveratie) is een bekende fout die kinderen van 10 maanden en
jonger maken.
Overgang van sensorisch-motorisch stadium naar pre-operationeel stadium objectpermanentie.
Objectpermanentie: kennis dat objecten permanent bestaan onafhankelijk van perceptueel contact.
Ontstaat rond de leeftijd van ongeveer 1 a 2 jaar actief zoeken naar verstopte objecten.
- Pre-operationeel stadium.
o Eerste stappen in symbolisch denken (objectpermanentie, taal, fantasie, imitatie en
egocentrisme).
Overgang van pre-operationeel naar concreet operationeel conservatie
Conservatie: eigenschappen van een object zijn blijvend en deze veranderen niet als het object er
anders uit komt te zien.
- Concreet operationeel stadium.
o Kinderen kunnen logisch nadenken (ordenen), maar alleen over concrete zaken.
Overgang van concreet operationeel naar formeel operationeel hypothetisch-deductief denken
- Formeel operationeel stadium.
Probleem 1 Piaget theorie: geeft twijfel aan leeftijd ontstaan object permanentie en waarop het tot
stand komt en gemeten kan worden Piaget onderschatte de capaciteiten van kinderen.
Probleem 2 Piaget theorie: wat is een stadium en hoe vind je evidentie voor een stadium?
Morfologie
Elementen bouwplan:
- Bilaterale symmetrie
- Polariteit
- Kiembladen
- Lichaamsholten
- Segmentatie
- Chorda
- Kiewbogen
1
,Prenatale ontwikkeling:
- Vroege ontwikkeling: 0 tot 4 weken
- Embryonale periode: eerste 8 weken
- Organogenese: 4 tot 8 weken, vorming van organen
- Foetale periode: 8 tot 38 weken, rijping
Resultaat bevruchting:
- Herstel 2n
- Bepaling geslacht
- Initiatie ontwikkeling
Klievingsdelingen: Zygote 2-cellig stadium 4-cellig stadium 8-cellig stadium enz.
morula holtes blastocyste
- Hatching: uitbreken van de blastocyste uit de diffuse laag
- Het volume van de zygote in latere stadia blijft gelijk (G1 en G2 fases van deling worden
overgeslagen, S fase wordt wel doorlopendupliceren DNA)
- Omgeving individuele cel verandert vanaf 2-cellig stadium
- In 8-cellig stadium kunnen er geen cellen meer worden opgeslokt door andere cellen
Blastocyste: eerste 2 weken
- Embryoblast: cellen in de binnenkant van het blastocyste dragen bij aan het embryo
- Trofoblast: zitten aan de rand het blastocyste dragen niet meer bij aan de embryo, maar
aan de vliezen van de zwangerschap
- Blastulaholte: holte in het blastocyste
- Zona pellucida: rand om het blastocyste
Zona hatching: het verdwijnen van de zona pellucida voor de nidatie (innestelen in de baarmoeder)
Transcriptiefactor Oct4: centrale cellen van de embryoblast totipotentie
Na innestelen: embryoblast wordt epiblast en hypoblast, de rest is trofoblast en blastulaholte
- Dorso-ventrale as dorsaal is kant van innestelen en ventraal is de holte (polariteit)
2-lagige kiemschijf: trofoblast wordt cytotrofoblast en syncytiotrofoblast
- Amnionholte is ontstaan in de epiblast wordt uiteindeling de holte waar het embryo in
komt te liggen (vruchtwater)
- Later extra holtes in syncytiotrofoblast waar uiteindelijk de bloedvaten in uitkomen
- Cellen vanuit het hypoblast vormen de binnenbekleding van de blastulaholte nidatie is
voltooid (dooierzak)
- Sluitplug is de plek waar het embryo is ingenesteld nadat de baarmoederwand weer is
gesloten
- 2-lagige kiemschijf epiblast en hypoblast
Gastrulatie: 2-lagige kiemschijf wordt 3-lagig door de vorming van 3 boven elkaar liggende
kiembladen worden orgaanstelsels
- Ectoderm: zenuwstelsel en epidermis
- Mesoderm: skelet, bindweefsel (spieren), hart- en vaatstelsel en urogenitaal systeem
- Endoderm: spijsverteringsklieren, maag-darmkanaal en luchtwegen
- Ontstaan uit de epiblast en hypoblast wordt door nieuwe laag van cellen vervangen
- Van eind 2e week tot eind 4e week
2
, Ronde schijf 2-lagige kiemschijf wordt ovaal (bodem amnionholte), omdat de rondom liggende cellen
snel gaan delen
Primitiefstreek: epiblast cellen in het midden duwen zich van elkaar af en gaan meer caudaal liggen
- In het midden wordt het nauwe contact verloren en gaan richting het hypoblast en dit wordt
de primitieve groeve
- Primitieve knoop: knoop van Hensen, meest craniale deel van de primitieve groeve
- De opeenhoping van de cel is het eerste teken van caudaal deel embryo
Ingressie epiblastcellen: epitheliale cel (flescel) wordt een mesenchymale cel (EMT)
- Hypoblast laag wordt verdrongen door de endoderm (12-13 dagen)
- Dan worden de cellen die later worden aangevoerd door gastrulatie de mesoderm (14
dagen)
- Alles wat overblijft van de epiblast wordt het ectoderm (14-20 dagen)
Immotiel cilia syndroom: afwijkende cilia, verstoorde werking organen, weefsels en cellen met cilia
- Bronchiëctase
- Sinusitis (ontstoken neusholtes)
- Onbewegelijke spermatozoa
- Bij 50% situs inversus Kartagener syndroom
Knoop van Hensen heeft cilia met roterende beweging zorgt voor netto stroming naar links, dit is de
bepaling van de linkerkant van het lichaam
Situs solitus: normale links-rechts asymmetrie van de organen
Situs inversus: het spiegelbeeld van de normale asymmetrie
Situs ambiguous: onvolledige situs inversus
Isomerie: uitblijven van lateraliteit waardoor structuren kenmerkend voor de ene kant van het
lichaam in het spiegelbeeld aan de andere kant voorkomen
Navelring: erbinnen in embryonaal weefsel en erbuiten extra-embryonaal
Extra-embryonaal mesoderm: EEM, gaat om amnionholte en dooierzak zitten, er ontstaat een
nieuwe holte, de chorionholte
- Hechtsteel: aan de basis van de primitieve streep
- Umbilicale vaten: navelstrengvaten
Intra-embryonaal mesoderm: ontstaat over de hele lengte van de kiemschijf, behalve op:
- Oropharyngeale membraan
o Craniaal van de primitieve groeve
o Plek van toekomstige mondholte
- Cloacale membraan
o Caudaal van de primitieve groeve
o Plek van toekomstige anus
- Cardiogene plaat zit craniaal en lateraal van het oropharyngeale plaat en vormt de
cardiogene plaat, dit wordt het hart
Vruchtvliezen:
- Amnionvlies: somatisch EEM, en amnionepitheel
- Chorionvlies: somatisch EEM, cytotrofoblast en syncytiotrofoblast
Ectoderm: wordt gevormd door de overblijvende epiblast cellen die niet bijdragen aan het EEM, het
endoderm en het IEM, epiblast en ectoderm gaan dus naadloos in elkaar over
3
Piaget practicum
Constructivisme: geen aangeboren intelligentie, een baby wordt geboren met sensorisch-motorische
intelligentie. Het kind gaat met de zintuigen en motoriek de omgeving actief exploreren en hiermee
construeert het kind zijn/haar omgeving en cognitie.
Schemata: iemand heeft allemaal schema’s in zijn hoofd. Pasgeborenen hebben bijv. schema’s voor
zuigen, kijken en bewegen, vanuit deze schema’s reageert een kind op de wereld.
Representaties: tijdens de ontwikkeling gaat het kind geleidelijk van sensorische-motorische
schema’s naar mentale schema’s.
Assimilatie: een nieuwe ervaring past in het bestaande schema.
Accommodatie: een nieuwe ervaring zorgt voor een verandering van het bestaande schema.
Stadia van cognitieve ontwikkeling:
- Sensorisch-motorisch stadium.
o Intelligentie op basis van sensorisch en motoriek.
o Nog geen of weinig representaties.
o A-not-B error (perseveratie) is een bekende fout die kinderen van 10 maanden en
jonger maken.
Overgang van sensorisch-motorisch stadium naar pre-operationeel stadium objectpermanentie.
Objectpermanentie: kennis dat objecten permanent bestaan onafhankelijk van perceptueel contact.
Ontstaat rond de leeftijd van ongeveer 1 a 2 jaar actief zoeken naar verstopte objecten.
- Pre-operationeel stadium.
o Eerste stappen in symbolisch denken (objectpermanentie, taal, fantasie, imitatie en
egocentrisme).
Overgang van pre-operationeel naar concreet operationeel conservatie
Conservatie: eigenschappen van een object zijn blijvend en deze veranderen niet als het object er
anders uit komt te zien.
- Concreet operationeel stadium.
o Kinderen kunnen logisch nadenken (ordenen), maar alleen over concrete zaken.
Overgang van concreet operationeel naar formeel operationeel hypothetisch-deductief denken
- Formeel operationeel stadium.
Probleem 1 Piaget theorie: geeft twijfel aan leeftijd ontstaan object permanentie en waarop het tot
stand komt en gemeten kan worden Piaget onderschatte de capaciteiten van kinderen.
Probleem 2 Piaget theorie: wat is een stadium en hoe vind je evidentie voor een stadium?
Morfologie
Elementen bouwplan:
- Bilaterale symmetrie
- Polariteit
- Kiembladen
- Lichaamsholten
- Segmentatie
- Chorda
- Kiewbogen
1
,Prenatale ontwikkeling:
- Vroege ontwikkeling: 0 tot 4 weken
- Embryonale periode: eerste 8 weken
- Organogenese: 4 tot 8 weken, vorming van organen
- Foetale periode: 8 tot 38 weken, rijping
Resultaat bevruchting:
- Herstel 2n
- Bepaling geslacht
- Initiatie ontwikkeling
Klievingsdelingen: Zygote 2-cellig stadium 4-cellig stadium 8-cellig stadium enz.
morula holtes blastocyste
- Hatching: uitbreken van de blastocyste uit de diffuse laag
- Het volume van de zygote in latere stadia blijft gelijk (G1 en G2 fases van deling worden
overgeslagen, S fase wordt wel doorlopendupliceren DNA)
- Omgeving individuele cel verandert vanaf 2-cellig stadium
- In 8-cellig stadium kunnen er geen cellen meer worden opgeslokt door andere cellen
Blastocyste: eerste 2 weken
- Embryoblast: cellen in de binnenkant van het blastocyste dragen bij aan het embryo
- Trofoblast: zitten aan de rand het blastocyste dragen niet meer bij aan de embryo, maar
aan de vliezen van de zwangerschap
- Blastulaholte: holte in het blastocyste
- Zona pellucida: rand om het blastocyste
Zona hatching: het verdwijnen van de zona pellucida voor de nidatie (innestelen in de baarmoeder)
Transcriptiefactor Oct4: centrale cellen van de embryoblast totipotentie
Na innestelen: embryoblast wordt epiblast en hypoblast, de rest is trofoblast en blastulaholte
- Dorso-ventrale as dorsaal is kant van innestelen en ventraal is de holte (polariteit)
2-lagige kiemschijf: trofoblast wordt cytotrofoblast en syncytiotrofoblast
- Amnionholte is ontstaan in de epiblast wordt uiteindeling de holte waar het embryo in
komt te liggen (vruchtwater)
- Later extra holtes in syncytiotrofoblast waar uiteindelijk de bloedvaten in uitkomen
- Cellen vanuit het hypoblast vormen de binnenbekleding van de blastulaholte nidatie is
voltooid (dooierzak)
- Sluitplug is de plek waar het embryo is ingenesteld nadat de baarmoederwand weer is
gesloten
- 2-lagige kiemschijf epiblast en hypoblast
Gastrulatie: 2-lagige kiemschijf wordt 3-lagig door de vorming van 3 boven elkaar liggende
kiembladen worden orgaanstelsels
- Ectoderm: zenuwstelsel en epidermis
- Mesoderm: skelet, bindweefsel (spieren), hart- en vaatstelsel en urogenitaal systeem
- Endoderm: spijsverteringsklieren, maag-darmkanaal en luchtwegen
- Ontstaan uit de epiblast en hypoblast wordt door nieuwe laag van cellen vervangen
- Van eind 2e week tot eind 4e week
2
, Ronde schijf 2-lagige kiemschijf wordt ovaal (bodem amnionholte), omdat de rondom liggende cellen
snel gaan delen
Primitiefstreek: epiblast cellen in het midden duwen zich van elkaar af en gaan meer caudaal liggen
- In het midden wordt het nauwe contact verloren en gaan richting het hypoblast en dit wordt
de primitieve groeve
- Primitieve knoop: knoop van Hensen, meest craniale deel van de primitieve groeve
- De opeenhoping van de cel is het eerste teken van caudaal deel embryo
Ingressie epiblastcellen: epitheliale cel (flescel) wordt een mesenchymale cel (EMT)
- Hypoblast laag wordt verdrongen door de endoderm (12-13 dagen)
- Dan worden de cellen die later worden aangevoerd door gastrulatie de mesoderm (14
dagen)
- Alles wat overblijft van de epiblast wordt het ectoderm (14-20 dagen)
Immotiel cilia syndroom: afwijkende cilia, verstoorde werking organen, weefsels en cellen met cilia
- Bronchiëctase
- Sinusitis (ontstoken neusholtes)
- Onbewegelijke spermatozoa
- Bij 50% situs inversus Kartagener syndroom
Knoop van Hensen heeft cilia met roterende beweging zorgt voor netto stroming naar links, dit is de
bepaling van de linkerkant van het lichaam
Situs solitus: normale links-rechts asymmetrie van de organen
Situs inversus: het spiegelbeeld van de normale asymmetrie
Situs ambiguous: onvolledige situs inversus
Isomerie: uitblijven van lateraliteit waardoor structuren kenmerkend voor de ene kant van het
lichaam in het spiegelbeeld aan de andere kant voorkomen
Navelring: erbinnen in embryonaal weefsel en erbuiten extra-embryonaal
Extra-embryonaal mesoderm: EEM, gaat om amnionholte en dooierzak zitten, er ontstaat een
nieuwe holte, de chorionholte
- Hechtsteel: aan de basis van de primitieve streep
- Umbilicale vaten: navelstrengvaten
Intra-embryonaal mesoderm: ontstaat over de hele lengte van de kiemschijf, behalve op:
- Oropharyngeale membraan
o Craniaal van de primitieve groeve
o Plek van toekomstige mondholte
- Cloacale membraan
o Caudaal van de primitieve groeve
o Plek van toekomstige anus
- Cardiogene plaat zit craniaal en lateraal van het oropharyngeale plaat en vormt de
cardiogene plaat, dit wordt het hart
Vruchtvliezen:
- Amnionvlies: somatisch EEM, en amnionepitheel
- Chorionvlies: somatisch EEM, cytotrofoblast en syncytiotrofoblast
Ectoderm: wordt gevormd door de overblijvende epiblast cellen die niet bijdragen aan het EEM, het
endoderm en het IEM, epiblast en ectoderm gaan dus naadloos in elkaar over
3