KT2 Monitoring
KT2 Monitoring Werkgroep 1
Groei en motoriek
Bij een pasgeboren kind zijn de extremiteiten dicht bij het lichaam (protective sideturning).
Het hoofd moet makkelijk wendbaar zijn.
Primitieve reflexen = Jonge reflexen vanaf week 28 tot de geboorte. Na de geboorte worden
deze geremd door het centrale zenuwstelsel.
Als primitieve reflexen niet voldoende geremd worden, verstoren ze de normale
ontwikkeling.
Voorbeelden van primitieve reflexen:
- Grijpreflex (palmair en plantair)
- Protective side turning
- Loopreflex
- Motoreflex
- Zuigreflex
- Zoekreflex
Cranio-caudaal = Van het hoofd naar de voeten. Dit geld hoogstwaarschijnlijk voor de
ontwikkeling van het kunnen controleren van houding. Een kind krijgt als eerste controle
over het hoofd, dan de romp, de bekken en als laatste pas over de benen.
De grijpreflex is langer aanwezig in de voeten t.o.v de handen.
Houdingsreflexen = Helpen het hele leven bij de controle van de motoriek.
Met behulp van de Landau reactie schaal kun je kijken in hoeverre het kind al in staat is zijn
houding op te richten. De samenwerking tussen ogen en het evenwichtsorgaan zorgt voor
het oprichten van het hoofd. Rond de 6 maanden ontstaan er ook evenwichtsreacties voor
het omrollen van buik naar rug.
Houdingsreacties zijn de rest van ons leven voorhanden. Ze zijn essentieel in ons motorisch
functioneren. Daarnaast zijn ze ondersteunend voor willekeurige motoriek en daar
ondergeschikt aan. Als laatste worden ze geïntegreerd in vaardigheden zoals lopen.
Voorbeelden van houdingsreacties zijn de evenwichtsreactie en parachutereactie.
Positieve respons = Betekent dat je reactief optreedt.
Negatieve respons = Betekent dat je niet reactief optreedt.
1
,Als een kind net geboren wordt, zijn primitieve reflexen en een positieve respons normaal.
Als het kind wat ouder is, moet de primitieve respons geremd worden. Dit gebeurt niet
wanneer er schade is aan het hogere brein.
Het is belangrijk om naar het kind in het geheel te kijken, en niet alleen naar de motoriek
etc.
De rol die de lichaamskenmerken van ouders spelen is dat daaruit afgeleid kan worden hoe
het kind zich zal ontwikkelen.
2
, KT2 Monitoring Werkgroep 2
Ontwikkelingspsychologie in het algemeen
Verschillende levensfases
- Baby’s = 0 tot 1 jaar
- Dreumes = 1 tot 2 jaar
- Peuter = 2 tot 4 jaar
- Kleuter = 5 tot 7 jaar
- Schoolkind = 7 tot 12 jaar
- Puber = 12 tot 15 jaar
- Adolescent = 15 tot 20 jaar
De meeste ontwikkelingsfases worden getypeerd door gedrag.
Psychische domeinen binnen de ontwikkelingspsychologie:
- Emotioneel: Gevoel
- Cognitief: Denken en redeneren
- Sociaal: Relatie met anderen
- Taal: Gebruik en begrip van taal
- Identiteit: Besef en beeld van zichzelf
Ontwikkelingspsychologie bij baby’s – Voorwaarden
Kritische perioden voor specifieke ontwikkelingen. Als je in de eerste jaren geen
taalontwikkeling hebt door sociaal isolement, dan zal het moeilijk zijn om de
taalontwikkeling later te leren. Daarnaast zijn ontwikkelingen binnen een domein afhankelijk
van andere domeinen. Psychologische ontwikkeling is afhankelijk van andere
ontwikkelingen.
Drie belangrijke domeinen die zich bij kinderen ontwikkelen en belangrijk zijn voor de
verdere ontwikkeling zijn:
- Hersenontwikkeling. Deze is bepalend voor de informatieverwerking.
- Ontwikkeling van de waarneming. Deze is bepalend voor de informatie die
binnenkomt. Dit is belangrijk voor de ontwikkeling van taal maar ook voor de
ontwikkeling op sociaal vlak.
- Lichamelijke/motorische ontwikkeling. Dit is bepalen voor het vermogen om te
handelen. Het vermogen om te kruipen of lopen geeft het kind het vermogen om de
wereld te ontdekken.
Bij de geboorte is het grootste gedeelte van de fysieke structuur van de hersen al af. De
hersenen zijn bij de geboorte ongeveer een kwart van het hersenvolume van een
volwassenen. Dit groeit tot aan de eerste verjaardag tot ongeveer 70% en op een leeftijd van
3 jaar tot ongeveer 90%. Daarna, de laatste 10% groeit ongeveer tot een leeftijd van 25 jaar.
Hierom hebben baby’s bij de geboorte in verhouding zo’n groot hoofd.
3
KT2 Monitoring Werkgroep 1
Groei en motoriek
Bij een pasgeboren kind zijn de extremiteiten dicht bij het lichaam (protective sideturning).
Het hoofd moet makkelijk wendbaar zijn.
Primitieve reflexen = Jonge reflexen vanaf week 28 tot de geboorte. Na de geboorte worden
deze geremd door het centrale zenuwstelsel.
Als primitieve reflexen niet voldoende geremd worden, verstoren ze de normale
ontwikkeling.
Voorbeelden van primitieve reflexen:
- Grijpreflex (palmair en plantair)
- Protective side turning
- Loopreflex
- Motoreflex
- Zuigreflex
- Zoekreflex
Cranio-caudaal = Van het hoofd naar de voeten. Dit geld hoogstwaarschijnlijk voor de
ontwikkeling van het kunnen controleren van houding. Een kind krijgt als eerste controle
over het hoofd, dan de romp, de bekken en als laatste pas over de benen.
De grijpreflex is langer aanwezig in de voeten t.o.v de handen.
Houdingsreflexen = Helpen het hele leven bij de controle van de motoriek.
Met behulp van de Landau reactie schaal kun je kijken in hoeverre het kind al in staat is zijn
houding op te richten. De samenwerking tussen ogen en het evenwichtsorgaan zorgt voor
het oprichten van het hoofd. Rond de 6 maanden ontstaan er ook evenwichtsreacties voor
het omrollen van buik naar rug.
Houdingsreacties zijn de rest van ons leven voorhanden. Ze zijn essentieel in ons motorisch
functioneren. Daarnaast zijn ze ondersteunend voor willekeurige motoriek en daar
ondergeschikt aan. Als laatste worden ze geïntegreerd in vaardigheden zoals lopen.
Voorbeelden van houdingsreacties zijn de evenwichtsreactie en parachutereactie.
Positieve respons = Betekent dat je reactief optreedt.
Negatieve respons = Betekent dat je niet reactief optreedt.
1
,Als een kind net geboren wordt, zijn primitieve reflexen en een positieve respons normaal.
Als het kind wat ouder is, moet de primitieve respons geremd worden. Dit gebeurt niet
wanneer er schade is aan het hogere brein.
Het is belangrijk om naar het kind in het geheel te kijken, en niet alleen naar de motoriek
etc.
De rol die de lichaamskenmerken van ouders spelen is dat daaruit afgeleid kan worden hoe
het kind zich zal ontwikkelen.
2
, KT2 Monitoring Werkgroep 2
Ontwikkelingspsychologie in het algemeen
Verschillende levensfases
- Baby’s = 0 tot 1 jaar
- Dreumes = 1 tot 2 jaar
- Peuter = 2 tot 4 jaar
- Kleuter = 5 tot 7 jaar
- Schoolkind = 7 tot 12 jaar
- Puber = 12 tot 15 jaar
- Adolescent = 15 tot 20 jaar
De meeste ontwikkelingsfases worden getypeerd door gedrag.
Psychische domeinen binnen de ontwikkelingspsychologie:
- Emotioneel: Gevoel
- Cognitief: Denken en redeneren
- Sociaal: Relatie met anderen
- Taal: Gebruik en begrip van taal
- Identiteit: Besef en beeld van zichzelf
Ontwikkelingspsychologie bij baby’s – Voorwaarden
Kritische perioden voor specifieke ontwikkelingen. Als je in de eerste jaren geen
taalontwikkeling hebt door sociaal isolement, dan zal het moeilijk zijn om de
taalontwikkeling later te leren. Daarnaast zijn ontwikkelingen binnen een domein afhankelijk
van andere domeinen. Psychologische ontwikkeling is afhankelijk van andere
ontwikkelingen.
Drie belangrijke domeinen die zich bij kinderen ontwikkelen en belangrijk zijn voor de
verdere ontwikkeling zijn:
- Hersenontwikkeling. Deze is bepalend voor de informatieverwerking.
- Ontwikkeling van de waarneming. Deze is bepalend voor de informatie die
binnenkomt. Dit is belangrijk voor de ontwikkeling van taal maar ook voor de
ontwikkeling op sociaal vlak.
- Lichamelijke/motorische ontwikkeling. Dit is bepalen voor het vermogen om te
handelen. Het vermogen om te kruipen of lopen geeft het kind het vermogen om de
wereld te ontdekken.
Bij de geboorte is het grootste gedeelte van de fysieke structuur van de hersen al af. De
hersenen zijn bij de geboorte ongeveer een kwart van het hersenvolume van een
volwassenen. Dit groeit tot aan de eerste verjaardag tot ongeveer 70% en op een leeftijd van
3 jaar tot ongeveer 90%. Daarna, de laatste 10% groeit ongeveer tot een leeftijd van 25 jaar.
Hierom hebben baby’s bij de geboorte in verhouding zo’n groot hoofd.
3
