Methodiek systeemgerichte hulpverlening
Samenvatting PowerPoint, cursus, lesnotities, boek contextuele hulpverlening.
Natalie Uyttenhove
2021-2022
Inhoudsopgave
1. Inleiding in het systeemdenken ...................................................................................................... 2
2. De drie methodische denkkaders .................................................................................................... 4
2.1. De structuurgerichte stroming – Minuchin ............................................................................. 4
2.2. De asgerichte benadering en het Brugs model ....................................................................... 9
2.3. De contextuele stroming of generationele stroming – Ivan Boszormenyi-Nagy .................. 17
1
, 1. Inleiding in het systeemdenken
Wat is systeemdenken?
• Het systeemdenken is een referentiekader, een bepaalde manier van kijken naar de
werkelijkheid.
• Wordt vaak foutief gezien als synoniem voor gezinstherapie.
• Het heeft niet echt 1 grondlegger, maar ontstond op verschillende plaatsen tegelijk.
• Het systeemdenken kende een ondergronds ontstaan. Begin vorige eeuw zag men rekening
houden met de context van de patiënt als een zonde, we dienden de cliënt te beschermen
tegen besmetting van buitenaf.
• Dit zorgde voor veel frustraties: lange behandelingsduur en symptoomverschuiving. Dit omdat
je het probleem niet los kan zien van zijn context! Deze doorbraak kwam er pas midden de 20e
eeuw.
Wat is belangrijk in een hulpverlenend gesprek?
• Vertrouwen winnen.
• Geen subjectieve vragen.
• Cliënt geeft het tempo aan.
• Cliënt geeft de oplossing.
• Let op je eigen en de cliënt zijn non-verbale communicatie. Ga spiegelen.
• Wees empathisch en leef je in.
• Wees meerzijdig partijdig.
• Ga joinen.
• Het is niet belangrijk om te zoeken naar de oorzaak.
• Bekijk het netwerk, de ruime context. De cliënt is onderdeel van een systeem.
• Hou rekening met de 5 axioma’s van Watzlawick.
• Onvoorwaardelijke aanvaarding en respect voor keuze (≠ goedkeuring).
Stromingen
• Focus: gedragspatronen
o Communicatietheorie (Watzlawick)
o Strategisch model (Haley)
o Cybernetisch/Milanees (Selvini, Palazzoli, Andolfi)
o Structureel (Minuchin)
• Focus: historische, contextuele factoren
o Contextuele/intergenerationele school (Bowen, Nagy)
o Experiëntiële stroming (Satir, Whitaker)
• Focus: Beliefs
o Sociaal-constructionistische school (Anderson)
o Narratieve benadering (White)
o Oplossingsgerichte therapie (De Shazer)
2
, Vergelijking tussen het klassieke en het systeemmodel
Klassiek Systemisch
Reductionistisch Hollistisch
Lineair-causaal: waarom? Circulair: hoe?
Intrinsieke eigenschappen Extrinsieke eigenschappen
Diachrone visie Synchrone visie
Analytisch Synthetisch
Observator = neutraal Observator = deel van het systee
Basisattitudes binnen het systeemdenken:
• Van problemen en verklaringen naar een pragmatische ingesteldheid.
o We zoeken niet naar oorzaak en schuld. Dit is niet werkbaar.
o We werken met begrippen als verantwoordelijkheid en bekwaamheden.
o Er worden hypotheses opgesteld met als belangrijkste criterium de bruikbaarheid.
o Begrijpen ≠ goedkeuren.
• Er is niet 1 werkelijkheid, er zijn er zoveel als er mensen zijn
o Verwijst naar het 3e axioma van Watzlawick: interpunctie.
o Elk van ons ordent de wereld rond zich op een bepaalde manier, ieder kijkt door zijn
eigen bril.
o Er bestaat niet zoiets als juist of niet juist, waar of onwaar.
• Circulaire kijk.
o Beïnvloeding, we gaan weg van de oorzaak.
• Contextuele kijk.
o Je kan veel dingen pas begrijpen wanneer je de context kent.
• Concreet bevragen.
o Hulpverleners zijn vaak geneigd te vlug te werken naar oplossingen. We denken te
vaak dat we begrijpen wat de cliënt meemaakt, maar dan wel vanuit ons eigen
referentiekader. Hier moeten we mee oppassen!
o Heb een gezonde nieuwsgierigheid. Je kan de ruimte, tijd, context… bevragen, je kan
vragen naar competentie, krachten, goeie zaken, verschillen of uitzonderingen.
• Rekening houden met de homeostase.
o Mensen veranderen niet graag, ook al is de situatie niet te benijden. Veranderen
vraagt energie en brengt je in een toestand van onzekerheid. Cliënten vertonen dus
vaak weerstand.
o Binnen het systeemdenken gebruiken we het klassieke idee van motivatie niet. Er
bestaan geen niet-gemotiveerde cliënten. Iedereen wil zijn situatie beter maken.
o Jij als hulpverlener dient energie toe te voegen. (Techniek van joinen).
• Cliënt bepaalt de doelstelling.
o Is moeilijk! We botsen met onze eigen waarden en normen.
o Er bestaat meer dan 1 manier om een waardevol leven te leiden.
o Onaanvaardbaar gedrag van de ene mens is dat niet voor de ander.
o Jij zal wel ene mening hebben, maar als hulpverlener mag dit geen rol spelen.
3
, 2. De drie methodische denkkaders
2.1. De structuurgerichte stroming – Minuchin
Visie en sleutelbegrippen
• Elk gezin heeft z’n structuren.
• Elk gezin heeft de neiging vast te houden aan bepaalde voorkeurinteractiepatronen.
• Deze creëren voorspelbaarheid en een basiszekerheid. Er is homeostase, evenwicht.
• De structurele hulpverlener bekijkt de structuur, de interactiepatronen, de ontwikkeling en de
aanpassing. Dit via 5 assen.
• Problemen kunnen ontstaan als voorkeurinteractiepatronen te rigide worden of bij gebrek aan
structuur.
• De structuur is niet de realiteit. Het is een verklaringsmodel, een werkhypothese om
interacties binnen het gezin te begrijpen.
• Verklaringsmodellen van het gezin en de gezinsleden zijn heel belangrijk! Hun visie op het
probleem speelt een belangrijke rol bij het niet opgelost geraken van het probleem.
• De structurele hulpverlener creëert een nieuwe werkelijkheid waarin men weer weg kan.
• Grondlegger: Salvador Minuchin. Hij werkte in de jaren ’50 in Argentinië met delinquente
jongeren. Hij merkte dat het probleem niet bij de jongeren ligt, maar bij hun context.
AS 1: Grenzen van een systeem
• Systeem met subsystemen.
• Wie behoort tot eenzelfde (sub)systeem kent de regels omtrent het deelnemen aan
transacties, wat kan/niet kan…
• Rondom een (sub)systeem zitten grenzen. Deze zijn belangrijk! Er moet een duidelijke
scheiding zijn tussen subsysteem ouders/subsysteem kinderen – elk subsysteem heeft zijn rol!
• Open/gesloten grenzen. Hoe goed kunnen invloeden van buitenaf hier binnen?
• Gezinscohesie.
• KLUWENGEZIN:
o Naar buiten toe zeer gesloten.
o Onder mekaar weinig grenzen, grote onderlinge afhankelijkheid.
• LOS ZAND:
o Naar buiten toe zeer open
o Onder mekaar weinig onderlinge betrokkenheid, elk staat op eigen benen.
• KLUWEN/LOS ZAND:
o Kluwen en los zand kunnen samen voorkomen binnen 1 gezin.
o Kan evolueren binnen een systeem afhankelijk van gezinsfase.
• Belang van afspraken!
Alliantie: om aan te geven wie deelneemt aan de interactie
• Associatie: 2 of meer intens met elkaar betrokken leden.
• Coalitie: 2 of meer intens met elkaar betrokkenen tegen een derde.
• In alle gezinnen zijn voortdurend wisselende associaties en coalities. Bv bij een bepaald
onderwerp komt vader beter overeen met ene kind dan met andere.
4
, • Voorbeeld van een goede situatie
o Er zijn generatiegrenzen, maar ze doorlaatbaar. Men is bereikbaar voor elkaar.
o Kinderen mogen kinderen zijn, ouders mogen een koppel zijn.
• Voorbeeld van een kluwengezin.
o Afgezonderd van buitenwereld.
o Kind staat boven ouders, ze nemen hun rol niet op.
o Hier vaak sprake van misbruik.
o Veel psychosomatische klachten: door opkropping word je ziek.
o Hier geraak je moeilijk binnen als hulpverlener.
o Maar hoeft niet altijd problematisch te zien! Is bv een normale situaties na een
sterfgeval bin de familie, dan komt men dichter.
• Voorbeeld van een loszand gezin (slecht)
o Heel sterk afgesloten.
o Ouders niet bereikbaar, denken enkel aan hun eigen belang.
o Sterk op buitenwereld gericht
o Te weinig grenzen en afspraken.
o Weinig verbinding.
o Vaak kinderen die weglopen, verslaafd zijn…
5
Samenvatting PowerPoint, cursus, lesnotities, boek contextuele hulpverlening.
Natalie Uyttenhove
2021-2022
Inhoudsopgave
1. Inleiding in het systeemdenken ...................................................................................................... 2
2. De drie methodische denkkaders .................................................................................................... 4
2.1. De structuurgerichte stroming – Minuchin ............................................................................. 4
2.2. De asgerichte benadering en het Brugs model ....................................................................... 9
2.3. De contextuele stroming of generationele stroming – Ivan Boszormenyi-Nagy .................. 17
1
, 1. Inleiding in het systeemdenken
Wat is systeemdenken?
• Het systeemdenken is een referentiekader, een bepaalde manier van kijken naar de
werkelijkheid.
• Wordt vaak foutief gezien als synoniem voor gezinstherapie.
• Het heeft niet echt 1 grondlegger, maar ontstond op verschillende plaatsen tegelijk.
• Het systeemdenken kende een ondergronds ontstaan. Begin vorige eeuw zag men rekening
houden met de context van de patiënt als een zonde, we dienden de cliënt te beschermen
tegen besmetting van buitenaf.
• Dit zorgde voor veel frustraties: lange behandelingsduur en symptoomverschuiving. Dit omdat
je het probleem niet los kan zien van zijn context! Deze doorbraak kwam er pas midden de 20e
eeuw.
Wat is belangrijk in een hulpverlenend gesprek?
• Vertrouwen winnen.
• Geen subjectieve vragen.
• Cliënt geeft het tempo aan.
• Cliënt geeft de oplossing.
• Let op je eigen en de cliënt zijn non-verbale communicatie. Ga spiegelen.
• Wees empathisch en leef je in.
• Wees meerzijdig partijdig.
• Ga joinen.
• Het is niet belangrijk om te zoeken naar de oorzaak.
• Bekijk het netwerk, de ruime context. De cliënt is onderdeel van een systeem.
• Hou rekening met de 5 axioma’s van Watzlawick.
• Onvoorwaardelijke aanvaarding en respect voor keuze (≠ goedkeuring).
Stromingen
• Focus: gedragspatronen
o Communicatietheorie (Watzlawick)
o Strategisch model (Haley)
o Cybernetisch/Milanees (Selvini, Palazzoli, Andolfi)
o Structureel (Minuchin)
• Focus: historische, contextuele factoren
o Contextuele/intergenerationele school (Bowen, Nagy)
o Experiëntiële stroming (Satir, Whitaker)
• Focus: Beliefs
o Sociaal-constructionistische school (Anderson)
o Narratieve benadering (White)
o Oplossingsgerichte therapie (De Shazer)
2
, Vergelijking tussen het klassieke en het systeemmodel
Klassiek Systemisch
Reductionistisch Hollistisch
Lineair-causaal: waarom? Circulair: hoe?
Intrinsieke eigenschappen Extrinsieke eigenschappen
Diachrone visie Synchrone visie
Analytisch Synthetisch
Observator = neutraal Observator = deel van het systee
Basisattitudes binnen het systeemdenken:
• Van problemen en verklaringen naar een pragmatische ingesteldheid.
o We zoeken niet naar oorzaak en schuld. Dit is niet werkbaar.
o We werken met begrippen als verantwoordelijkheid en bekwaamheden.
o Er worden hypotheses opgesteld met als belangrijkste criterium de bruikbaarheid.
o Begrijpen ≠ goedkeuren.
• Er is niet 1 werkelijkheid, er zijn er zoveel als er mensen zijn
o Verwijst naar het 3e axioma van Watzlawick: interpunctie.
o Elk van ons ordent de wereld rond zich op een bepaalde manier, ieder kijkt door zijn
eigen bril.
o Er bestaat niet zoiets als juist of niet juist, waar of onwaar.
• Circulaire kijk.
o Beïnvloeding, we gaan weg van de oorzaak.
• Contextuele kijk.
o Je kan veel dingen pas begrijpen wanneer je de context kent.
• Concreet bevragen.
o Hulpverleners zijn vaak geneigd te vlug te werken naar oplossingen. We denken te
vaak dat we begrijpen wat de cliënt meemaakt, maar dan wel vanuit ons eigen
referentiekader. Hier moeten we mee oppassen!
o Heb een gezonde nieuwsgierigheid. Je kan de ruimte, tijd, context… bevragen, je kan
vragen naar competentie, krachten, goeie zaken, verschillen of uitzonderingen.
• Rekening houden met de homeostase.
o Mensen veranderen niet graag, ook al is de situatie niet te benijden. Veranderen
vraagt energie en brengt je in een toestand van onzekerheid. Cliënten vertonen dus
vaak weerstand.
o Binnen het systeemdenken gebruiken we het klassieke idee van motivatie niet. Er
bestaan geen niet-gemotiveerde cliënten. Iedereen wil zijn situatie beter maken.
o Jij als hulpverlener dient energie toe te voegen. (Techniek van joinen).
• Cliënt bepaalt de doelstelling.
o Is moeilijk! We botsen met onze eigen waarden en normen.
o Er bestaat meer dan 1 manier om een waardevol leven te leiden.
o Onaanvaardbaar gedrag van de ene mens is dat niet voor de ander.
o Jij zal wel ene mening hebben, maar als hulpverlener mag dit geen rol spelen.
3
, 2. De drie methodische denkkaders
2.1. De structuurgerichte stroming – Minuchin
Visie en sleutelbegrippen
• Elk gezin heeft z’n structuren.
• Elk gezin heeft de neiging vast te houden aan bepaalde voorkeurinteractiepatronen.
• Deze creëren voorspelbaarheid en een basiszekerheid. Er is homeostase, evenwicht.
• De structurele hulpverlener bekijkt de structuur, de interactiepatronen, de ontwikkeling en de
aanpassing. Dit via 5 assen.
• Problemen kunnen ontstaan als voorkeurinteractiepatronen te rigide worden of bij gebrek aan
structuur.
• De structuur is niet de realiteit. Het is een verklaringsmodel, een werkhypothese om
interacties binnen het gezin te begrijpen.
• Verklaringsmodellen van het gezin en de gezinsleden zijn heel belangrijk! Hun visie op het
probleem speelt een belangrijke rol bij het niet opgelost geraken van het probleem.
• De structurele hulpverlener creëert een nieuwe werkelijkheid waarin men weer weg kan.
• Grondlegger: Salvador Minuchin. Hij werkte in de jaren ’50 in Argentinië met delinquente
jongeren. Hij merkte dat het probleem niet bij de jongeren ligt, maar bij hun context.
AS 1: Grenzen van een systeem
• Systeem met subsystemen.
• Wie behoort tot eenzelfde (sub)systeem kent de regels omtrent het deelnemen aan
transacties, wat kan/niet kan…
• Rondom een (sub)systeem zitten grenzen. Deze zijn belangrijk! Er moet een duidelijke
scheiding zijn tussen subsysteem ouders/subsysteem kinderen – elk subsysteem heeft zijn rol!
• Open/gesloten grenzen. Hoe goed kunnen invloeden van buitenaf hier binnen?
• Gezinscohesie.
• KLUWENGEZIN:
o Naar buiten toe zeer gesloten.
o Onder mekaar weinig grenzen, grote onderlinge afhankelijkheid.
• LOS ZAND:
o Naar buiten toe zeer open
o Onder mekaar weinig onderlinge betrokkenheid, elk staat op eigen benen.
• KLUWEN/LOS ZAND:
o Kluwen en los zand kunnen samen voorkomen binnen 1 gezin.
o Kan evolueren binnen een systeem afhankelijk van gezinsfase.
• Belang van afspraken!
Alliantie: om aan te geven wie deelneemt aan de interactie
• Associatie: 2 of meer intens met elkaar betrokken leden.
• Coalitie: 2 of meer intens met elkaar betrokkenen tegen een derde.
• In alle gezinnen zijn voortdurend wisselende associaties en coalities. Bv bij een bepaald
onderwerp komt vader beter overeen met ene kind dan met andere.
4
, • Voorbeeld van een goede situatie
o Er zijn generatiegrenzen, maar ze doorlaatbaar. Men is bereikbaar voor elkaar.
o Kinderen mogen kinderen zijn, ouders mogen een koppel zijn.
• Voorbeeld van een kluwengezin.
o Afgezonderd van buitenwereld.
o Kind staat boven ouders, ze nemen hun rol niet op.
o Hier vaak sprake van misbruik.
o Veel psychosomatische klachten: door opkropping word je ziek.
o Hier geraak je moeilijk binnen als hulpverlener.
o Maar hoeft niet altijd problematisch te zien! Is bv een normale situaties na een
sterfgeval bin de familie, dan komt men dichter.
• Voorbeeld van een loszand gezin (slecht)
o Heel sterk afgesloten.
o Ouders niet bereikbaar, denken enkel aan hun eigen belang.
o Sterk op buitenwereld gericht
o Te weinig grenzen en afspraken.
o Weinig verbinding.
o Vaak kinderen die weglopen, verslaafd zijn…
5