Samenvatting maatschappijleer
Hoofdstuk 4
5A
Paragraaf 1
Pluriforme samenleving = een samenleving waarin veel verschillende opvattingen,
gedragingen, levensbeschouwingen, religies en culturen, gewoontes en gebruiken mogelijk
zijn.
Nature/nurture = de vraag of eigenschappen van mensen zijn aangeboren (nature) of zijn
aangeleerd (nurture). Mensen worden geboren met bepaalde lichamelijk en psychische
eigenschappen, maar de omgeving heeft een belangrijke rol in hoe mensen zich
ontwikkelen.
Het proces waarbij mensen de cultuur van de groep, oftewel de waarden en normen en de
gewoonten, krijgen aangeleerd of zich eigen maken, heet socialisatie.
- Impliciete socialisatie = vindt onbewust en zonder dwang plaats. Een voorbeeld
hiervan is imitatie, via groepsdruk
- Expliciete socialisatie = vindt op een openlijke, duidelijk waarneembare en bewuste
wijze plaats. Er wordt een norm gesteld en er wordt ervoor voor gezorgd dat deze
wordt nageleefd → curfew
Formele sancties = maatregel gebaseerd op geschreven regels
Informatie sancties = gebaseerd op ongeschreven regels
Sociale controle = wanneer mensen opletten of iedereen zich wel gedraagt zoals het hoort
en anderen door middel van sancties dwingen zich aan de geldende norm te houden.
Socialiserende instituties = ouders, overheid, school, vriendengroepen en media die
allemaal een rol hebben in het socialisatieproces.
→ op een gegeven moment ben je geïnternaliseerd = cultuur eigen maken
→ Acculturatie = wanneer mensen later in hun leven een cultuur eigen moeten maken die
hen vreemd is, moeten zij de normen en waarden daarvan aanleren
→ Enculturatie = het vanaf de geboorte aanleren van bepaalde waarden en normen die
voor jou als vanzelfsprekend gelden.
Soorten opvoeding:
- Autoritaire opvoeding: veel strenge regels, ouders zijn duidelijk de baas,
gehoorzaamheid belangrijk → kan zorgen voor strijd
, - Verwaarlozende opvoeding: weinig tot geen regels en grenzen, weinig betrokkenheid
van de ouders → zelfstandigheid, maar samenwerking of betrokkenheid niet
aangeleerd, wat voor problemen kan zorgen op werk of in relaties
- Permissieve opvoeding: erg betrokken ouders en toegeeflijk. Er worden weinig eisen
aan het gedrag gesteld en de kinderen krijgen vaak hun zin → mondige kinderen of
moeite met tegenslag
- Autoritatieve opvoeding: de opvoeder stelt kaders, maar er wordt wel rekening
gehouden met de wensen, de behoeften en ontwikkeling van het kind. Regels
worden uitgelegd en onderbouwd met argumenten.
Je persoonlijke identiteit bestaat uit aangeboren kenmerken maar ook de aangeleerde
kenmerken die bij jou zijn gaan horen. Het beeld dat je van jezelf hebt en naar de wereld
uitstraalt.
Een sociale identiteit ontleen je aan de groep waarvan je deel uitmaakt en waarmee je je
verbonden voelt. Vaak heb je meerdere sociale identiteiten omdat je tot meerdere groepen
behoort.
Paragraaf 2
Discriminatie = het ongelijk behandelen van mensen op grond van kenmerken die op dat
moment niet van belang zijn → arbeidsdiscriminatie, discriminatie op afkomst
De oorzaak hiervan ligt vaak in stereotypen = vaststaand beeld van een groep mensen,
gebaseerd op een versimpeling of overdrijving van de werkelijkheid.
- onbewust → institutionele discriminatie, etnisch profileren
- bewust
- direct
- indirect → institutionele discriminatie, etnisch profileren
Een groep bepaald voor een groot deel je sociale identiteit:
- ingroup = groep die we goed kennen, eigen groep, hier hebben we dan ook meestal een
positief beeld over
- outgroup = degene die er niet bij horen, hier onderscheiden we ons van. Over deze
mensen ontstaan dan vaak vooroordelen = oordeel of mening over iemand zonder dat je
de persoon kent
Institutionele discriminatie = (onbewust, indirect) als discriminatie gelegen zit in de regels
van een organisatie, hierdoor voelt iemand zich minder thuis en welkom.
Etnisch profileren = (onbewust, indirect) politie controleert, fouilleert of houdt iemand aan
vanwege zijn huidskleur of herkomst, zonder een goede en geldige reden
Hoofdstuk 4
5A
Paragraaf 1
Pluriforme samenleving = een samenleving waarin veel verschillende opvattingen,
gedragingen, levensbeschouwingen, religies en culturen, gewoontes en gebruiken mogelijk
zijn.
Nature/nurture = de vraag of eigenschappen van mensen zijn aangeboren (nature) of zijn
aangeleerd (nurture). Mensen worden geboren met bepaalde lichamelijk en psychische
eigenschappen, maar de omgeving heeft een belangrijke rol in hoe mensen zich
ontwikkelen.
Het proces waarbij mensen de cultuur van de groep, oftewel de waarden en normen en de
gewoonten, krijgen aangeleerd of zich eigen maken, heet socialisatie.
- Impliciete socialisatie = vindt onbewust en zonder dwang plaats. Een voorbeeld
hiervan is imitatie, via groepsdruk
- Expliciete socialisatie = vindt op een openlijke, duidelijk waarneembare en bewuste
wijze plaats. Er wordt een norm gesteld en er wordt ervoor voor gezorgd dat deze
wordt nageleefd → curfew
Formele sancties = maatregel gebaseerd op geschreven regels
Informatie sancties = gebaseerd op ongeschreven regels
Sociale controle = wanneer mensen opletten of iedereen zich wel gedraagt zoals het hoort
en anderen door middel van sancties dwingen zich aan de geldende norm te houden.
Socialiserende instituties = ouders, overheid, school, vriendengroepen en media die
allemaal een rol hebben in het socialisatieproces.
→ op een gegeven moment ben je geïnternaliseerd = cultuur eigen maken
→ Acculturatie = wanneer mensen later in hun leven een cultuur eigen moeten maken die
hen vreemd is, moeten zij de normen en waarden daarvan aanleren
→ Enculturatie = het vanaf de geboorte aanleren van bepaalde waarden en normen die
voor jou als vanzelfsprekend gelden.
Soorten opvoeding:
- Autoritaire opvoeding: veel strenge regels, ouders zijn duidelijk de baas,
gehoorzaamheid belangrijk → kan zorgen voor strijd
, - Verwaarlozende opvoeding: weinig tot geen regels en grenzen, weinig betrokkenheid
van de ouders → zelfstandigheid, maar samenwerking of betrokkenheid niet
aangeleerd, wat voor problemen kan zorgen op werk of in relaties
- Permissieve opvoeding: erg betrokken ouders en toegeeflijk. Er worden weinig eisen
aan het gedrag gesteld en de kinderen krijgen vaak hun zin → mondige kinderen of
moeite met tegenslag
- Autoritatieve opvoeding: de opvoeder stelt kaders, maar er wordt wel rekening
gehouden met de wensen, de behoeften en ontwikkeling van het kind. Regels
worden uitgelegd en onderbouwd met argumenten.
Je persoonlijke identiteit bestaat uit aangeboren kenmerken maar ook de aangeleerde
kenmerken die bij jou zijn gaan horen. Het beeld dat je van jezelf hebt en naar de wereld
uitstraalt.
Een sociale identiteit ontleen je aan de groep waarvan je deel uitmaakt en waarmee je je
verbonden voelt. Vaak heb je meerdere sociale identiteiten omdat je tot meerdere groepen
behoort.
Paragraaf 2
Discriminatie = het ongelijk behandelen van mensen op grond van kenmerken die op dat
moment niet van belang zijn → arbeidsdiscriminatie, discriminatie op afkomst
De oorzaak hiervan ligt vaak in stereotypen = vaststaand beeld van een groep mensen,
gebaseerd op een versimpeling of overdrijving van de werkelijkheid.
- onbewust → institutionele discriminatie, etnisch profileren
- bewust
- direct
- indirect → institutionele discriminatie, etnisch profileren
Een groep bepaald voor een groot deel je sociale identiteit:
- ingroup = groep die we goed kennen, eigen groep, hier hebben we dan ook meestal een
positief beeld over
- outgroup = degene die er niet bij horen, hier onderscheiden we ons van. Over deze
mensen ontstaan dan vaak vooroordelen = oordeel of mening over iemand zonder dat je
de persoon kent
Institutionele discriminatie = (onbewust, indirect) als discriminatie gelegen zit in de regels
van een organisatie, hierdoor voelt iemand zich minder thuis en welkom.
Etnisch profileren = (onbewust, indirect) politie controleert, fouilleert of houdt iemand aan
vanwege zijn huidskleur of herkomst, zonder een goede en geldige reden