Investeren
H1: Investeringsselectie
Consumptie = als consument iets koop
Investering = als ondernemer iets koopt
materiële activa
immateriële activa = vergunningen, patent etc.
→ Afschrijvingen = (A - R) : N
A = aanschafwaarde
R = restwaarde
N = economische levensduur
Vervangingsinvestering = versleten productiemiddel vervangen door nieuwe
Uitbreidingsinvestering = extra productiemiddelen aanschaffen
Productiecapaciteit = maximale productie
Negatieve kasstroom (cashflow) = liquide middelen nemen af, bij bvb aankoop
→ bedoeling van investering is om in de toekomst hier geld mee te verdienen
→ positieve kasstroom (cashflow)
Cashflow = nettowinst + afschrijvingen
→ opbrengst - kosten
Terugverdienperiode = periode waarin de investering (negatieve kasstroom) zichzelf
terugverdient via de positieve kasstromen die voortvloeien uit de toekomstige opbrengsten
die de investering voortbrengt
→ wordt gekozen voor investering met kortste terugverdienperiode
→ voordeel: eenvoud
Gemiddeld geïnvesteerd vermogen = (A + R) : 2
→ over dit bedrag bereken je de interest
Nadelen terugverdienperiode:
binnenkomende cashflows na terugverdientijd tellen niet mee
verdeling van cashflows binnen terugverdientijd blijft buiten beschouwing
wordt niet gekeken naar interestkosten
Risico’s kunnen kleiner gemaakt worden door:
instellen maximale terugverdientijd
laag inschatten van kasstromen
looptijd van kasstromen niet te lang maken
Netto contante waarde = contante waarde van alle toekomstige positieve kasstromen
→ CW positieve kasstromen = CW jaarlijkse cashflows + CW restwaarde
→ NCW = CW positieve kasstromen - investeringsbedrag
→ Investeren indien NCW > 0
Hogere netto contante waarde door:
hogere cashflows
langer durende reeks van cashflows
kleinere investering
lager minimaal gewenst rendement
H1: Investeringsselectie
Consumptie = als consument iets koop
Investering = als ondernemer iets koopt
materiële activa
immateriële activa = vergunningen, patent etc.
→ Afschrijvingen = (A - R) : N
A = aanschafwaarde
R = restwaarde
N = economische levensduur
Vervangingsinvestering = versleten productiemiddel vervangen door nieuwe
Uitbreidingsinvestering = extra productiemiddelen aanschaffen
Productiecapaciteit = maximale productie
Negatieve kasstroom (cashflow) = liquide middelen nemen af, bij bvb aankoop
→ bedoeling van investering is om in de toekomst hier geld mee te verdienen
→ positieve kasstroom (cashflow)
Cashflow = nettowinst + afschrijvingen
→ opbrengst - kosten
Terugverdienperiode = periode waarin de investering (negatieve kasstroom) zichzelf
terugverdient via de positieve kasstromen die voortvloeien uit de toekomstige opbrengsten
die de investering voortbrengt
→ wordt gekozen voor investering met kortste terugverdienperiode
→ voordeel: eenvoud
Gemiddeld geïnvesteerd vermogen = (A + R) : 2
→ over dit bedrag bereken je de interest
Nadelen terugverdienperiode:
binnenkomende cashflows na terugverdientijd tellen niet mee
verdeling van cashflows binnen terugverdientijd blijft buiten beschouwing
wordt niet gekeken naar interestkosten
Risico’s kunnen kleiner gemaakt worden door:
instellen maximale terugverdientijd
laag inschatten van kasstromen
looptijd van kasstromen niet te lang maken
Netto contante waarde = contante waarde van alle toekomstige positieve kasstromen
→ CW positieve kasstromen = CW jaarlijkse cashflows + CW restwaarde
→ NCW = CW positieve kasstromen - investeringsbedrag
→ Investeren indien NCW > 0
Hogere netto contante waarde door:
hogere cashflows
langer durende reeks van cashflows
kleinere investering
lager minimaal gewenst rendement