inleiding in de
Joop’s Biologie-3 serie
biologie
4VWO
Joop de Steeg
, Hoofdstuk 1; inleiding in de biologie
- Je weet wat een levensloop en een
levenscyclus is. Ook wat hier het
verschil tussen is.
De levensloop is iets dat elk individueel
organisme doorloopt. Een levenscyclus
herhaalt zich telkens weer. De levenscyclus
van een soort gaat door maar de levensloop
van een individu eindigt na een bepaalde Afbeelding 1: levenscyclus en levensloop
periode.
- Je kent organisatieniveaus en de definitie van deze verschillende niveaus.
In de biologie zijn er verschillende organisatieniveaus. Deze verschillende organisatieniveaus zijn
hieronder weergegeven:
- Molecuul; DNA
- Cel; beencel
- Orgaan; bot
- Organisme; mens
- Populatie; mensheid
- Ecosysteem; weidegebied
- Biosfeer; biosfeer (systeem van de aarde)
- Je weet wat emergente eigenschappen zijn.
Een emergente eigenschap is een eigenschap die bij een bepaald organisatieniveau hoort. Deze
eigenschap is er nog niet bij een lager organisatieniveau. Een voorbeeld van een emergente
eigenschap van een populatie is voortplanten.
- Je weet wat organen weefsels en cellen zijn. Ook de vier verschillende weefsels die bestaan.
Organen zijn onderdelen van je lichaam die functioneren. Zo heb je bijvoorbeeld je maag. Je maag is
opgebouwd uit weefsels en weefsels zijn weer opgebouwd uit cellen. Weefsels bestaan uit 1 dezelfde
soort cellen. Dus bijvoorbeeld allemaal huidcellen. Er zijn hoofdzakelijk 4 soorten weefsels.
1. Dekweefsel; ook wel epitheel genoemd, het beschermt zowel inwendige als uitwendige
lichaamsoppervlakken. ‘
2. Zenuwweefsel; de weefsels van het zenuwstelsel.
3. Spierweefsel; het weefsel waar spieren uit zijn opgebouwd. Dit zijn langgerekte cellen die
kunnen samentrekken.
4. Bindweefsel; dit weefsel geeft steun en vorm aan een organisme.
- Je weet wat tussencelstof is.
Tussencelstof is de stof tussen cellen. Deze stof houdt ook de cellen bij elkaar. De tussencelstof
bestaat uit eiwitten en suikers. Deze zijn door cellen gemaakt en uitgescheiden.
- Je weet dat de vorm van iets een bepaalde functie heeft.
Verschillende organismen hebben verschillende vormen. Deze vormen hebben functies. Zo heeft een
dolfijn bijvoorbeeld een glad gestroomlijnd lichaam zodat hij makkelijk en snel door het water kan
bewegen.
1
Biologie H1; inleiding in de biologie Joop de Steeg – 4VWO