Over de Kunst van Hulpverlenen
1. De eerste vraag van de algemene subdoelstelling is: Wat is de aandoening?
O
2. De derde vraag van de algemene subdoelstelling is: Wat is de oorzaak voor het
persoonlijke probleem?
O
3. Gedachten en gevoelens zijn bewustzijnsinhouden.
O
4. Iedere gedachte is het gevolg van denken.
J
5. In menselijk gedrag speelt de onbewuste laag van het bewustzijn geen rol.
O
6. Tot de onderbewuste laag van het bewustzijn wordt zowel de onbewuste als de
voorbewuste laag gerekend.
J
7. De voorbewuste laag van het bewustzijn wordt ook wel de preverbale laag genoemd.
J
8. De bewuste laag van het bewustzijn komt vooral tot uidrukking door taal.
J
9. Menselijk bewegen is grotendeels een expressie van de onderbewuste laag van het
bewustzijn.
O*
10. Gedachten en gevoelens worden uitsluitend door bewuste mentale activiteit
opgeroepen.
O (Het voorbewuste kan toch ook gedachtes en ideeën oproepen).
11. Gedachten en gevoelens ontstaan ook spontaan en onvoorspelbaar.
J
12. Denken is het vormen van gedachtegangen.
J
13. Beeld-woord koppelingen zijn gedachten.
J
14. De pimaire „illness belief‟ zijn overtuigingen over „causes‟.
O
15. Van de „illness beliefs‟ is de „identity‟ sturend voor de gedachten en de gevoelens bij
de andere „beliefs‟.
1
, Tentamenstellingen, kw 2.
J
16. De vijfde van de „illness beliefs‟ zijn gedachten en gevoelens over „curability en
controlability‟.
J
17. De vijfde van de „illness beliefs‟ zijn gedachten en gevoelens over „curability en
consequences‟.
O
18. Scripts zijn in gedachten en gevoelens logisch verbonden met concepten.
J
19. Scripts zijn vooral gevoelsmatig het logische gevolg van concepten.
O
20. Persoonlijk percipiëren vindt plaats vanuit concepten.
J
21. Concepten kunnen sociaal-cultureel verschillend zijn.
J
22. Professionele generieke concepten gelden als professionele standaard en dienen te
worden uitgewisseld binnen de professionele groep.
J
23. Illness beliefs bevatten elementen van concepten.
J
24. Illness beliefs bevatten elementen van scripts.
O
25. Een concept is een bewustzijnsinhoud.
J
26. Persoonskenmerken beïnvloeden het menselijke percipiëren.
J
27. Ieder mens heeft vooroordelen.
J
28. Menselijke handelen berust op verwachtingen.
J
29. Menselijk percipiëren kenmerkt zich door vooringenomenheid.
J
30. “Objectief menselijk waarnemen” is een uitspraak met een tegenspraak in zichzelf.
J
31. Intermenselijke hulpverlening verlangt een streven naar een volledig objectief
waarnemen van de hulpvrager door de hulpverlener.
O
2