PROBLEEM 5
Developmental niche = de culturele context waarin een kind opgroeit. Hieronder vallen de
materiële en sociale omgeving, de ethnotheories van ouders en gedrag van ouders als
opvoeders.
Ethnotheories = ideeën die ouders hebben over de opvoeding en ontwikkeling van kinderen
Hoffman en Hoffman = kinderen vervullen bepaalde behoeften van ouders, die afhankelijk
zijn van de sociale en economische structuur van een gemeenschap. De behoeften die
kinderen vervullen beïnvloedt de vruchtbaarheid en opvoedstijlen van de ouders.
Drie van de behoeften zijn:
1. Economische bruikbaarheid. Ouders hechten meer waarde aan gehoorzaamheid dan
onafhankelijkheid. Gehoorzaamheid bevoordeeld in dit opzicht de ouders
(economische bruikbaarheid) maar ook het kind (kan het later zelf toepassen).
Gehoorzaamheid binnen het educatieve systeem wordt gezien als manier op
mobiliteit op de schoolse ladder te vergroten. Aan de andere kant verliezen ouders
de controle over hun kinderen meer als deze elders educatie volgen. Ouders
verwachten hulp van hun kinderen. Als een bepaalde sekse dit beter doet dan de
ander, zal de voorkeur voor die gender toenemen in ouders.
2. Behoefte aan primaire connecties en affectie. Gewenste karaktereigenschappen die
ouders over hun kinderen noemden, leken veel op die van vrienden. Daarnaast
versterken ze de relatie van ouders (huwelijk). Vaak ging deze behoefte hand in hand
met de wens dat kinderen onafhankelijk waren (onafhankelijkheid zou maken dat het
kind het huwelijk niet in de weg zou gaan staan).
3. Succes, competentie en creativiteit (behoefte aan plezier en stimulatie). Kwaliteit
van het kind (goede baan) was een indicator van succes. Daarnaast werd het succes
van ouders beschouwd als het slagen van een opvoeding van kinderen volgens de
gewenste waarden van ouders.
LeVine = in culturen waar economische overlevingsstrategieën (lage kindersterfte en
voedselgebrek) van belang zijn, wordt meer waarde gehecht aan gehoorzaamheid van
kinderen: op die manier overleven deze later als volwassenen. Andersom is dit niet van
toepassing. Drie niveaus over ouder-kind opvoedingsdoelen die hieraan te koppelen zijn:
1. Veel kindersterfte ouders stellen fysieke overleving en gezondheid voorop.
2. Prioriteit aan economische waarde van kinderen en deze voorbereiden op de
volwassenheid.
3. Doelen bereikt ouders steken tijd/aandacht in culturele waarden.
Kohn = conformiteit aan de regels wordt door ouders werkzaam in de bouw/agrarische
sector als belangrijk beschouwd, ouders werkzaam in managing functies zien initiatief en
onafhankelijkheid als prioriteit.
Verschil tussen ouders in Westerse en niet-Westerse culturen:
1. Tradities en religie hebben minder grote invloed dan wetenschappelijke inzichten.
2. Model dat psychologische ontwikkeling van het kind centraal zet i.p.v. sociaal
levensloopmodel (met fasen gemarkeerd door fysiologische en sociale veranderingen
in kinderen, met weinig aandacht voor kindertijd en overgangen van fasen met
uitgebreide rites de passage).
Developmental niche = de culturele context waarin een kind opgroeit. Hieronder vallen de
materiële en sociale omgeving, de ethnotheories van ouders en gedrag van ouders als
opvoeders.
Ethnotheories = ideeën die ouders hebben over de opvoeding en ontwikkeling van kinderen
Hoffman en Hoffman = kinderen vervullen bepaalde behoeften van ouders, die afhankelijk
zijn van de sociale en economische structuur van een gemeenschap. De behoeften die
kinderen vervullen beïnvloedt de vruchtbaarheid en opvoedstijlen van de ouders.
Drie van de behoeften zijn:
1. Economische bruikbaarheid. Ouders hechten meer waarde aan gehoorzaamheid dan
onafhankelijkheid. Gehoorzaamheid bevoordeeld in dit opzicht de ouders
(economische bruikbaarheid) maar ook het kind (kan het later zelf toepassen).
Gehoorzaamheid binnen het educatieve systeem wordt gezien als manier op
mobiliteit op de schoolse ladder te vergroten. Aan de andere kant verliezen ouders
de controle over hun kinderen meer als deze elders educatie volgen. Ouders
verwachten hulp van hun kinderen. Als een bepaalde sekse dit beter doet dan de
ander, zal de voorkeur voor die gender toenemen in ouders.
2. Behoefte aan primaire connecties en affectie. Gewenste karaktereigenschappen die
ouders over hun kinderen noemden, leken veel op die van vrienden. Daarnaast
versterken ze de relatie van ouders (huwelijk). Vaak ging deze behoefte hand in hand
met de wens dat kinderen onafhankelijk waren (onafhankelijkheid zou maken dat het
kind het huwelijk niet in de weg zou gaan staan).
3. Succes, competentie en creativiteit (behoefte aan plezier en stimulatie). Kwaliteit
van het kind (goede baan) was een indicator van succes. Daarnaast werd het succes
van ouders beschouwd als het slagen van een opvoeding van kinderen volgens de
gewenste waarden van ouders.
LeVine = in culturen waar economische overlevingsstrategieën (lage kindersterfte en
voedselgebrek) van belang zijn, wordt meer waarde gehecht aan gehoorzaamheid van
kinderen: op die manier overleven deze later als volwassenen. Andersom is dit niet van
toepassing. Drie niveaus over ouder-kind opvoedingsdoelen die hieraan te koppelen zijn:
1. Veel kindersterfte ouders stellen fysieke overleving en gezondheid voorop.
2. Prioriteit aan economische waarde van kinderen en deze voorbereiden op de
volwassenheid.
3. Doelen bereikt ouders steken tijd/aandacht in culturele waarden.
Kohn = conformiteit aan de regels wordt door ouders werkzaam in de bouw/agrarische
sector als belangrijk beschouwd, ouders werkzaam in managing functies zien initiatief en
onafhankelijkheid als prioriteit.
Verschil tussen ouders in Westerse en niet-Westerse culturen:
1. Tradities en religie hebben minder grote invloed dan wetenschappelijke inzichten.
2. Model dat psychologische ontwikkeling van het kind centraal zet i.p.v. sociaal
levensloopmodel (met fasen gemarkeerd door fysiologische en sociale veranderingen
in kinderen, met weinig aandacht voor kindertijd en overgangen van fasen met
uitgebreide rites de passage).
